Douma, het Nieuwe Testament (deel 1)

Vanuit de gedachte: ‘Het Oude Testament is voor de Joden. Het Nieuwe Testament is voor ons christenen’ wordt het voor veel kerkmensen nu spannender. Dat deze gedachte iets te kort door de bocht is, laat ik maar even. Oude en Nieuwe Testament zijn één.[i] 

Nadat Douma de geschiedenis[ii] en teksten uit het Oude Testament[iii] besproken heeft, gaat hij verder met teksten uit het Nieuwe Testament. 


Allereerst bespreekt hij Romeinen 1:26,27 waar de Jood Paulus op bevel van de Geest schrijft:

26Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke hartstochten, want ook hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke.

27En evenzo hebben ook de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor elkaar ontbrand: mannen doen schandelijke dingen met mannen en ontvangen het gepaste loon voor hun dwaling in zichzelf.

Douma stelt dat volgens moderne exegeten hier ook de cultus binnen Paulus’ gezichtskring (zie ook vers 23[iv]) zou liggen. Tempelprostitutie. In de cultus is de natuurlijke omgang, seks tussen een man en vrouw, vervangen door de tegennatuurlijke. 

Douma reageert hierop door te zeggen dat het niet om een cultisch kader gaat. ‘De homoseksualiteit wordt in Rom. 1 niet (alleen) veroordeeld als cultische homoseksuele prostitutie, maar juist expliciet als ‘para phusin’ (= tegennatuurlijk – GJG). Het gaat daarin over de natuur zoals zij door God geschapen is en zoals in Gen. 1 en 2 óók omtrent de verhouding man – vrouw bericht is gedaan. Rom. 1 en Gen. 1 en 2 moeten aan elkaar verhouden worden voor de verklaring van wat ‘natuurlijk’ is. Als ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ schiep God de mens, en die twee zullen tot een vlees zijn, Gen. 2,24.”[v] (…) ‘Het gaat er niet om of iets tegen mijn natuur ingaat, maar het gaat tegen dé natuur in’.

Het gaat dus om de scheppingsorde.

Homoseksualiteit gaat tegen de scheppingsorde in. 

Hierbij denk ik dan weer ‘Maar voor homofielen is het tegennatuurlijke natuurlijk. Ze willen niet bewust, persé de scheppingsorde omverwerpen. Ze doen het uit liefde.’.

Een celibatair levende vriend reageert daar weer op door te zeggen ‘Ja uit liefde gebeuren wel mee erge dingen’.  

Ik lees elders dat het gebruik van de termen ‘natuurlijk’ en ‘tegen de natuur’ ook aanleunt tegen een populaire opvatting in de hellenistische cultuur. Namelijk die dat de orde in de natuur niet alleen iets zegt over de fysische werkelijkheid, maar ook over een normatieve morele standaard voor de mensen.

De auteur schrijft: ‘Voor de uitleg van Romeinen 1:26-27 is het van belang dit verband met het hellenistische denken over de natuur te zien. Het versterkt namelijk het moedwillige karakter van de ongehoorzaamheid van de heidenen. De natuur laat zien dat de seksuele omgang van vrouwen met elkaar en mannen met elkaar verwerpelijk is. Men kan dit afleiden uit de menselijke lichaamsbouw en uit de verbinding tussen seksuele omgang en voortplanting.

Paulus verbindt dit met Gods bedoeling in de schepping. Er loopt een parallel tussen het bedrijven van afgoderij en de homoseksuele praxis. In beide wordt Gods manifeste openbaring van Zichzelf en zijn wil miskend: de waarheid aangaande Gods majesteit in de natuur wordt in ongerechtigheid onderdrukt (Romeinen 1:18-23), en de wellust voor mensen van hetzelfde geslacht is onmiskenbaar tegen de klaarblijkelijke natuur, die God geschapen heeft (Romeinen1:26). Homoseksualiteit ligt daarom in het verlengde van afgoderij’.

De laatste twee teksten die Douma dan bespreekt zijn 1 Kor. 6:10 en 1 Tim. 1:10.

1 Kor. 6:10 ‘Dwaal niet! Ontuchtplegers, afgodendienaars, overspelers, schandknapen, mannen die met mannen slapen, dieven, hebzuchtigen, dronkaards, lasteraars en rovers zullen het Koninkrijk van God niet beërven.’.

1 Tim. 1:10 ‘voor ontuchtplegers, voor mannen die met mannen slapen, voor mensenhandelaars, leugenaars, meinedigen en als er iets anders tegen de gezonde leer is’.

Volgens moderne exegeten gaat het in deze teksten om ‘gewijden’, die bij de heiligdommen dienstdoen als homoseksuele prostituanten en op mannen die ontucht plegen met jongens.

Douma noemt dit pure veronderstelling, inlegkunde.


[i] Zie https://theologienet.nl/bestanden/kohlbrugge-2-oudtestament.pdf, d.d. 2025-01-25.

[ii] Zie https://glismeijer.com/2025/01/21/douma-de-geschiedenis/, d.d. 2025-01-25.

[iii] Zie https://glismeijer.com/2025/01/24/douma-het-oude-testament-deel-1/ en https://glismeijer.com/2025/01/24/douma-het-oude-testament-deel-2/, d.d. 2025-01-25.

[iv] Rom. 1:23 ‘en hebben zij de heerlijkheid van de onvergankelijke God vervangen door een beeld dat lijkt op een vergankelijk mens, op vogels en op viervoetige en kruipende dieren.’.

[v] Douma, a.w., 12.

Plaats een reactie

search previous next tag category expand menu location phone mail time cart zoom edit close