Avond 10. Dr. John van Eck: Jezus Christus, het leven.

Foto gemaakt voor de lezing op Zoom. Niet in de kerk vanwege de corona-maatregelen.

Je moet wel durven, om in een kerkelijke omgeving die door de Heidelberger gestempeld is met een nieuwe, ‘gewone’ Catechismus voor het voetlicht te komen. Natuurlijk wist men altijd al dat na de invoering van de HC eind 16e eeuw de tijd niet stil was blijven staan. Dat komt in de uitleggingen die tot in de 21e eeuw bij dit geschrift verschenen zijn duidelijk naar voren. Iedere tijd en iedere theologische stroming heeft eigen Catechismusverklaringen opgeleverd: zo zijn er scholastieke, bevindelijke, Cartesiaanse, Kohlbruggiaanse en Barthiaanse verklaringenverschenen. Geleerde en eenvoudige voor het ‘gewone’ kerkvolk.

Zo heeft men al uitleggend (of inleggend) de Heidelberger bij de tijd proberen te brengen. Tot het opstellen van een nieuwe catechismus is het nooit gekomen. Waarschijnlijk vanwege het enormegezag dat de Heidelberger in de loop van de eeuwen had gekregen. Dat gezag lijkt in onze tijd wat af te nemen. Er wordt minder over gepreekt.In sommige gemeenten laat men het catechismuspreken achterwege en zoekt men naar andere vormen van ‘leerdiensten’, uitgaande van thema’s of langere tekstgedeelten. Of men schrijft een nieuwe catechismus, zoals de opstellers van de GC hebben gedaan.

Of die ook het gezag van de Heidelberger zal bereiken staat te bezien. Ik verwacht het niet, al was het alleen maar omdat de Heidelberger op een tijdstip is ontstaan waarin bijna Europa-breed dezelfde vragen in de kerk aan de orde waren waarop vanuit Bijbel en traditie een nieuw geloofsantwoord werd gezocht waar hele kerkgemeenschappen zich dan aan verbonden. De HC is naast een leerboekje ook van het begin af een geloofsbelijdenis geweest waar een kerkgemeenschap – en in het geval van de Heidelberger zelfs een overheid – zich aan gebonden achtte. (De HC maakte oorspronkelijk deel uit van een kerkorde die in de Pfalz door de keurvorst werd ingevoerd en die niet alleen het kerkelijk leven maar ook het onderwijs en de omgangsvormen in de samenleving regelde). Vergeleken daarmee is de GC een meer particuliere onderneming van theologen die ‘gewoon’ weer eens opnieuw – vanuit de vragen van onze tijd – een catechismus wilden opstellen. Ze hebben niet de pretentie daarmee een nieuw belijdenisgeschrift het licht te doen zien. Toch weet ik van één gemeente waar de GC de vaste leidraad voor de leerdiensten geworden is. Misschien zijn er meer, dat weet ik niet.

Het geloof leren

Mogelijk moeten we voor een nieuwe opzet van leerdiensten terug naar een situatie die nog vóór deHeidelberger ligt. In mijn legerpredikantentijd vroeg een jonge militair mij heel elementair of ik hem ‘het geloof’ kon ‘leren’. Een week of wat daarna moest hij op uitzending. ‘Dan wil ik gedoopt zijn,’ zei hij, ‘voor als mij wat overkomt.’ Ik voelde aan de ernst waarmee de vraag gesteld werd dat ik daar hoe dan ook op in moest gaan. Maar hoe moest ik hem ‘het geloof leren’? ‘Geloof, gebod, gebed en sacramenten’ schoot het toen door mij heen. De basale dingen waarvan Karel de Grote al vond dat al zijn onderdanen ze moesten kennen, zodat ze in ieder geval wisten waartoe ze op aarde waren.Misschien ook handig voor het huidige Europa. Ik heb toen Apostolicum, Tien geboden en het Onze Vader voor hem uitgeprint en de instellingswoorden voor de beide sacramenten. Over alle vier hebben we een avondje gepraat en daarbij ook relevante Bijbelgedeelten gelezen met wat aanwijzingen erbij om hem een beetje de weg te wijzen in dat dikke boek. (Hij vond de verhalen prachtig. Aan iets als de zondvloed nam hij helemaal geen aanstoot. Hij kon Gods teleurstelling over de mensheid wel begrijpen: ‘God is ook maar een mens’, was zijn commentaar. Daar zat ook wel wat eigen teleurstelling in de mensheid achter). Nadat alle vragen die hij bij geloof, gebod en gebed te stellen had besproken waren en ik zoveel mogelijk geprobeerd had hem daarin ‘uit de Schrift te voldoen’ (om met het Kort Begrip te spreken) is hij als belijdend en gedoopt christen met de troepen mee naar de Balkan vertrokken en weerterug liet hij zich geregeld in Seedorf in de kerkdiensten zien.

De meeste catechismussen die ik in de loop van de jaren gelezen heb willen een uitleg bij geloof, gebod, gebed en sacramenten geven. Ook de GC doet dat. Ze opstellers kiezen daarvoor, net als de opstellers van de Heidelberger, een bepaalde volgorde om aan hun onderwijs enige structuur tegeven. De sacramenten staan niet bij elkaar maar aan het begin en aan het eind. Aan het begin wordt over de doop gesproken, aan het eind over het avondmaal als het centrum van het christelijk leven. Dat is zinvol en sluit aan bij de Pfalzer kerkorde die ik al heb genoemd en waarvan de HC een onderdeel was.Die kerkorde begint met het doopsformulier, dat voor een groot deel overeenkomt met het klassieke doopsformulier uit de Nederlandse kerkboeken. Dan volgt de Catechismus als uitleg vande betekenis van de doop. (Het is niet voor niets dat aan de kinderen als eerste gevraagd werd wiens eigendom zij waren.) Wie dat onderricht gevolgd had en het geloof dat daarin onderwezenwerd beaamde had toegang tot het avondmaal. Heel logisch volgt in de kerkorde na de Catechismus dan ook het formulier om het avondmaal de bedienen, waar men dan even na de lagere-schoolleeftijd aan begon deel te nemen.

In de HC zelf worden doop en avondmaal samen, na de uiteenzetting van het geloof, behandeld, maar het catechismusonderricht als geheel werd als opleiding, vanuit de doop, tot deelname aan het avondmaal gezien. De opstellers van de GC gaan ook binnen hun catechismus de weg vandoop naar avondmaal. Na de uiteenzetting over de doop volgt dan die over het geloof aan de hand van de Twaalf Artikelen.

Onderweg worden daarin ook het Onze Vader en de 10 geboden behandeld, waarna met debehandeling van het avondmaal het boekje afsluit. Wie zich de stof die in het boekje behandeld wordt eigen gemaakt heeft weet waarom – om Wie – het in het avondmaal gaat en zou eraan deel kunnen nemen. Dit over de GC als geheel.

Eigen route van de GC

De vragen 59 t/m 62 waar ik het in deze bijdrage over wil hebben, handelen over ‘Jezus Christus, het leven’, maken deel uit van de behandeling van het geloof. Ze cirkelen om het geloofsartikelen‘opgestaan van de doden’, ‘opgevaren ten hemel’ en ‘zittende aan de rechterhand van God’ en gaan in op de betekenis van deze geloofsartikelen voor ons leven.

Nu moet ik hier meteen opnieuw iets zeggen over de opzet van het hele boekje. De opstellers behandelen niet alle twaalf artikelen onder het hoofd ‘geloof’ of ‘geloven’. Dat doen ze alleen bij het eerste geloofsartikel, waarin ‘God, de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde’ wordt beleden. De vragen 13 t/m 46 behandelen het ‘vertrouwen op God’, waarbij de vraag behandeldwordt wat geloven is. Vertrouwen op Gods beloften, of op Gods stem zoals die tot ons komt in het evangelie, zeg ik nu maar even kort. Dan komt het ‘Geloven in de Drie-enige God’ aan de orde, die als Vader, Zoon en Heilige Geest in de 12 artikelen wordt beleden. Daarna gaat het over het geloof dat ‘God de Schepper ook mijn Vader’ is. Waarna – ingeschoven tussen de geloofsartikelen – het Onzevader wordt behandeld.

Daarna wordt het tweede deel van de geloofsbelijdenis behandeld, dat over Jezus Christus gaat. Maar dat gebeurt dan niet onder het hoofd ‘geloven’ in Jezus, zoals men misschien zou verwachten en zoals het in de 12 artikelen ook beleden wordt: ‘en in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, onze Heere’. Het is de bedoeling dat we daar de woorden ‘ik geloof’ bij denkenzoals het er verderop weer nadrukkelijk bij gezegd wordt: ‘Ik geloof in de Heilige Geest’. Maar de opstellers van de GC kiezen hier een eigen weg. Zij behandelen de geloofsartikelen die over Jezus gaan niet onder het hoofd ‘geloven’ in Jezus maar het ‘volgen’ van Jezus. Dat heeft consequenties, zoals we zullen zien.

Persoonlijk

Vraag 59: ‘Wat houdt het in dat Jezus zichzelf ‘het leven’ noemt?’ Met die vraag verwijzen de opstellers naar de uitspraak van Jezus dat Hij ‘de Weg, de Waarheid en het Leven’ is (Joh. 14:6). Aan de hand van dit woord behandelen zij het deel van de geloofsbelijdenis dat over Jezus handelt. Onder het hoofd ‘Jezus, het leven’ worden de geloofsartikelen ‘opgestaan van de doden’ en het koningschap van de levende Christus: ‘zittendeaan de rechterhand van God’ behandeld. Het ‘wederkomen om te oordelen de levenden en de doden’ is al onder het hoofd ‘Jezus, Gods waarheid’ behandeld.

Het antwoord op de vraag luidt: ‘Ook al is Hij niet meer op aarde, Hij is nog altijd de Levende. De dood kon Hem niet vasthouden. Door zijn opstanding deel ik voor altijd in het leven van mijn Heer,die ik uit de hemel verwacht. Hij is Koning van het heelal.’ Dat Jezus is opgestaan van de doden betekent dat Hij de levende is en dat ik in zijn leven mag delen. Dat is de persoonlijke kant van hetgeloof in Jezus’ opstanding. Het leven is niet iets van ons, ook niet iets wat we krampachtig moeten proberen vast te houden, het ligt in Hem en bij Hem is het ‘voor altijd’ veilig. Dat maakt niet roekeloos maar kan wel tot ontspanning leiden (bijv. ten tijde van een coronacrisis) en tot een meer ontspannen omgang met sterfelijkheid in het algemeen dan wanneer je enkel het fysieke, voor ons tastbare leven als ‘het’ leven ziet.

Kosmisch

Dat Jezus de levende is heeft ook een kosmische kant, namelijk dat hij ‘Koning van het heelal’ is. Dat roept het klassieke beeld van ‘Jezus, Redder van de wereld’ voor ogen: de verheerlijkte die de wereld in zijn hand houdt – de wereld waarop Hij om haar te behouden het kruis heeft geplant. Je kunt het zien in Harderwijk en op de glazen van de Sint Jan in Gouda. Jezus als de ‘Koning der koningen’, zittende aan de rechterhand van God. Een geloofsartikel dat ons ook politiek, zelfs wereldpolitiek gezien, zowel moed als enige relativering zou kunnen geven. Ook de verwachting die met de hemelvaart gegeven is dat Hij eens terug zal komen kan ons moed en vertrouwen geven in het verwarde wereldgebeuren. Wat wereldleiders ook zeggen of schreeuwen: Hij heeft het laatste woord. Hij is Heer zelfs over de kosmos en de dreigingen die daarvan uitgaan. We zijn niet uitgeleverd aan onpersoonlijke natuurkrachten. Tegelijk worden we door dezelfde Koning geroepen om verantwoordelijk met de wereld om te gaan.

U ziet, ik ben wel blij met dit antwoord. In de toelichting op de rechterbladzijde wordt erop gewezen dat het bij de opstanding van Jezus om méér gaat dan om een dode die levend wordt. Gesprekken die men met niet-gelovigen over de opstanding heeft kunnen gemakkelijk op dat niveau blijven steken. Dan gaat het over de vraag of het mogelijk is dat een dode weer levend wordt. Iemand die daar aan twijfelt zal zich door het argument dat voor God alles mogelijk is niet gauw laten overtuigen en als gelovige houd je na zo’n gesprek het gevoel dat het niet gegaan is over datwaarover het moest gaan: dat Jezus ons Leven is en wat dat voor ons inhoudt.

Oude Testament

Het Oude Testament laten de opstellers hier goeddeels onbenut. Het enige dat ze er in de toelichting bij het antwoord over zeggen is dat het levend worden van doden in het Oude Testament al voorkwam maar dat het bij de opstanding van Jezus om iets anders gaat, namelijk om een opstanding in een nieuw leven waar de dood geen vat meer op heeft. Volgens mij biedt juist het Oude Testament de mogelijkheid om het gesprek over dood en opstanding op een dieper niveau te brengen. Dat die mogelijkheid weinig wordt benut ligt aan de indruk die men heeft dat het geloof ineen mogelijke opstanding uit de dood in grote delen van het Oude Testament ontbreekt of dat die mogelijkheid soms zelfs uitdrukkelijk wordt tegengesproken. In vragen als die in Psalm 88: ‘Zult Gij wonder doen aan de doden? Of zullen de overledenen opstaan, zullen zij U loven?’ ‘Zal Uw goedertierenheid in het graf verteld worden, Uw getrouwheid in het verderf?’ lijkt de mogelijkheid van een opstanding uit de doden te worden betwijfeld of zelfs rechtstreeks ontkend.‘Zullen Uw wonderen bekend worden in de duisternis, en Uw gerechtigheid in het land der vergetelheid?’ (Ps. 88:11ev.) Hier lijkt iemand te spreken voor wie de dood het einde is. Er zijn ook andere stemmen in het Oude Testament maar voor een volledig ontwikkeld en algemeen gedeeld geloof in een opstanding van doden moet men tot het Nieuwe Testament wachten is dan de redenering.

Verlangen

Of moet men die vragen uit de Psalm anders lezen? Niet vanuit wat mogelijk is of niet mogelijk maar vanuit het VERLANGEN dat die vragen vertolken? De vragen die hier gesteld worden – eigenlijk is het woord ‘vragen’ hier te zwak – het gaat hier om kreten die opklinken vanuit het diepste van het hart, kreten van iemand die niet kan aanvaarden dat ‘de dood bij het leven hoort’ (om een dooddoener uit onze tijd te gebruiken), voor wie de dood ook geen vriend is die hem uit zijn lijden zou kunnen verlossen – – maar die er diep van overtuigd is dat de dood een vijand is – van God, van de mens, van het leven (de ‘laatste vijand’ noemt Paulus hem in 1 Korinthe 15), een macht die, hoezeer hij ook het laatste woord lijkt te hebben, er niet zou moeten zijn. Hier spreekt iemand die, in gevecht met de dood, een beroep doet op de God van het leven. Wie dat doetgelooft – hoe wanhopig zijn situatie hem ook mag maken – dat er bij God leven is. Die gelooft – zeg het maar gerust – in opstanding, niet als idee of mogelijkheid maar omdat hij met de dood niet kan leven.

Om weer een voorbeeld uit het legerpastoraat te geven. Iemand zegt tegen jou: ‘Jij hebt het makkelijk. Jij gelooft in een leven na de dood, maar ik mis mijn vader.’ Dan heeft het weinig zin om over de mogelijkheid van een opstanding uit de dood te beginnen. Wel misschien om – nadat hijheeft kunnen vertellen hoezeer hij zijn vader mist – nog eens te vragen, niet naar wat hij mogelijk zou kunnen geloven, maar wat hij zou willen. Dat zijn vader nog leefde natuurlijk. Dan zit je niet ver van Psalm 88 vandaan en kun je in dat ‘Jij hebt het makkelijk met je leven na de dood’ een verborgen beroep horen op een God die mogelijk leven zou kunnen brengen – al is dat voorlopig alleen nog de God van de dominee. Ik weet niet of een dergelijk afsteken naar de diepste gevoelslagen in een catechismus mogelijk is. In de toelichting bij de vragen op de rechterpagina’s zou het kunnen, en misschien ook moeten als men dichter bij de mens van deze tijd – en daarmee bij de mens van alle tijden – wil komen.

Kortzichtigheid

Vraag 60: ‘Hoe komt het dat wij zo slecht in de gaten hebben dat Jezus Koning is?’ Ik weet niet of zo’n vraag in een catechismus ooit gesteld is. Maar ik vind dat wel verfrissend: een christen die op een centraal geloofspunt zijn kortzichtigheid belijdt. ‘Wij denken algauw dat de Gekruisigde een verliezer is,’ luidt de eerste zin van het antwoord. Met andere woorden: die kortzichtigheid van ons is te wijten aan het competitie- en succes-denken dat we met de paplepel ingegoten krijgen. We voelen ons als christenen in de grote wereld zwak staan – zowel intellectueel, in de discussie, als in de mogelijkheid om in de wereld dingen klaar te krijgen. Dat maakt ons bedeesd en kan ons zelfs aan het koningschap van Christus doen twijfelen.

Ik denk hier ook aan de ontmoeting tussen christendom en islam zoals die in onze tijd opnieuw, nu ook binnen de westerse wereld, plaatsvindt. Pascal zei daar in de 17e eeuw al behartenswaardige dingen over: de tegenstelling tussen Christus en Mohammed is zo groot ‘dat waar Mohammed de weg van het succes in menselijke zin koos, Christus ervoor koos om menselijk gezien ten onder tegaan, en dat men, in plaats van te concluderen: ‘Mohammed had succes dus Christus kon zeker succes hebben’, zeggen moet: ‘Omdat Mohammed succes had, moest Christus wel ten onder gaan.’ (209) Omdat Christus een andere waarde vertegenwoordigde: niet van het succes maar van het offer en de liefde. Het kruis hoort bij Christus, zoals het ook bij de weg van de kerk en van individuele christenen hoort. Een kerk die enkel successen boekt kan de kerk van Christus niet zijn. Mislukkingen en tegenslagen horen er wezenlijk bij en als we dat niet willen zien, dan helpt God ons wel een handje. Ik weet niet of de opstellers van de GC bij dit antwoord aan de islam hebben gedacht, maar wat ze hier zeggen past er wel bij. Het doet ons ook de soms verassende aantrekkingskracht van de islam op mensen wat beter begrijpen.

Ook ‘onze eigen ervaringen van lijden en het leed van anderen belemmeren het zicht op Christus’heerschappij,’ gaat het antwoord verder. Dat brengt ons weer in de buurt van de Psalmen: geloven is vaak geloven tegen de klippen op. ‘In zijn overwinning op de dood blijven de littekens van Jezus’ lijden zichtbaar. Zo geloof ik dat ons lijden door Hem niet wordt vergeten’, sluit het antwoord af. Daar kan ik alleen maar van harte ‘ja’ op zeggen.

Overtuigd

Vraag 61: ‘Hoe merk je dat Jezus Christus Koning is?’ Eerlijk gezegd vraag ik me dat op deze manier nooit af. En als ik op deze vraag, als hij aan mij gesteld wordt, antwoord zou moeten geven, zou ik zeggen: ‘Omdat Hij mij door zijn woord zo aangesproken heeft dat ik er geen ‘nee’ meer tegen kon zeggen.’ Of, om het wat klassieker te zeggen: ‘Omdat Hij mij overtuigd heeft door zijn woord en Geest en zo de leiding in mijn leven heeft overgenomen.’ Vanuit de verwondering dat dat met mij gebeurd is, verblijd ik me erover dat ik dit ook bij anderen zie gebeuren en omdat ik weet dat het God is die het geloof in mensen schept weet ik ook dat het zin heeft om God daarom te bidden. Om de Dordtse Leerregels eens een keer aan te halen: ‘En voor’ degenen ‘die nog niet geroepen zijn’, bidden wij tot ‘God, die de dingen die niet zijn, roept alsof zijn waren’ (DL III, IV, 15). Dan troost het me ook als ik – terwijl ik de kerk in het Westen aan ledental en invloed zie verliezen – hoor dat zij in andere delen van de wereld bloeit. Maar het irriteert me als men met dergelijke argumenten probeert mij van het koningschap van Christus te overtuigen. Waarom zou me dat moeten overtuigen? denk ik dan. En misschien manifesteert Christus’ koningschap niet daar waar ik het denk te zien maar op plaatsen en bij mensen bij wie ik het nooit zou zoeken. Is Christus niet ‘Koning van het heelal’ of – om het met de Heidelberger te zeggen: ‘regeert’ God ‘door Christus’ niet ‘alle dingen’ (antw. 50) en zien we dat alleen niet?

Vanuit deze verwondering én met deze restricties wil ik het antwoord wel nazeggen: ‘Ik zie hoe het koningschap van Jezus verzet oproept, maar ook hoe wereldwijd mensen zich overgeven aan hetgoede nieuws van zijn opstanding.’ Ik zie het, maar raak nooit helemaal van mijn kortzichtigheid in deze verlost. Toch weet ik dat Christus Heer is van alle dingen. Hetzelfde geldt ook voor het tweede meer persoonlijke deel van het antwoord: ‘En ik ervaar dat de Heilige Geest in de gemeente de gaven en krachten van zijn Koninkrijk uitdeelt, zodat ook ik Jezus ga volgen en bij zijn Rijk ga horen.’ Amen, mits hier niet bedoeld wordt dat ik op grond van wat ik ervaar geloof dat Christus Koning over mijn leven en dat van zijn gemeente is, maar dat ik, ondanks het feit dat ik vaak het tegendeel ervaar, mag verwachten dat God mij en zijn gemeente dit alles zal geven. Daar bid ik Hem dan ook om.

Een iets terughoudender formulering was mij welkomer geweest. In de toelichting op de rechterbladzijde wordt dan ook terecht gezegd dat het koningschap van Jezus

niet zomaar ‘af te lezen’ is ‘uit het wereldgebeuren’. En de uitbreiding van Christus’ gemeente in dewereld wordt ook niet als ‘bewijs’ voor zijn koningschap gezien maar als een ‘aanwijzing’. Terecht kiest men hier een voorzichtig woord want de verbreiding van het evangelie is ook met misstanden gepaard gegaan. Genoeg om er geen onverdeeld ‘succesverhaal’ van te kunnen maken.

Kerstening

In de zijlijn merk ik even op dat de opstellers het boek Handelingen voornamelijk als zendingsboek lezen: hoe het evangelie van Jeruzalem naar Rome gaat. Maar als Paulus in Rome komt is het evangelie daar allang. Hij komt daar om met de keizer over het koningschap van Christus tespreken (Hand 27:24). Ook de machthebbers – de ‘koningen’ (Hand. 9:15) – vormen een doelgroep voor het evangelie. Ook zij hebben te buigen voor Christus’ koningschap. Voor theologen als Noordmans en Van Ruler en later Berkhof was ook de kerstening van Europa een teken van het koningschap van Christus, een kerstening die goeddeels via overheden heeft plaatsgevonden endie niet alleen de vorming van een christelijke gemeente omvatte, maar ook de schepping van een christelijke cultuur. Een zeer dubbelzinnig teken uiteraard, zoals alle tekenen iets dubbelzinnigs aan zich hebben – het worden nooit ‘bewijzen’ –, maar toch een teken. Maar op zulk glad theocratisch ijs durfden de opstellers van de GC zich kennelijk niet te wagen. Vooruit, dan neem ik zelf dat risico maar.

Ook op individueel en kerkelijk niveau zien de opstellers aanwijzingen: hoe de Geest mensen tot liefde voor medemensen inspireert en tot zorg voor Gods schepping, dingen die je achter mensen soms niet gezocht zou hebben.

Verwachten, tegen ervaring in

Nog iets over de laatste zin van het antwoord: ‘En ik ervaar dat de Heilige Geest in de gemeente degaven en krachten van zijn Koninkrijk uitdeelt, zodat ook ik Jezus ga volgen en bij zijn Rijk ga horen.’ Daar plaatste ik een restrictie bij: ‘Mits hier niet bedoeld wordt dat ik op grond van wat ik ervaar geloof dat Christus Koning over mijn leven en dat van zijn gemeente is, maar dat ik, ondanks het feit dat ik vaak het tegendeel ervaar, mag verwachten dat God mij en zijn gemeente dit alles zal geven.’ U merkt, ik ben er niet helemaal gerust op. Dat houdt verband met de keuze van de opstellers om het tweede deel van de 12 artikelen, de artikelen die over Jezus gaan, niet onder hethoofd ‘geloof’ te behandelen maar onder het hoofd ‘volgen van Jezus’. Waarom hier niet met het woord ‘geloof’ verder gegaan? Is geloven wat Jezus voor jou wilde doen en wat Hij voor je wil wezen niet genoeg? Wat heeft de opstellers ertoe gebracht bij Jezus van het geloven af te stappen en op ‘volgen’ over te gaan? Omdat wij bij ‘geloven’ buiten spel komen te staan zodat er voor ons niets anders overblijft dan ons te verwonderen over het werk van Christus en de weg die Hij voor ons wilde gaan? Waarom moeten wij daar meteen met ons ‘volgen’ tussenkomen?

Even dacht ik: ben ik niet te wantrouwig aan het lezen? Theologen kunnen muggenzifters zijn. Maar bij antwoord 62 geloofde ik even mijn ogen niet. De vraag luidt: ‘Hoe hoor je bij het Rijk van Christus?’ Antwoord: ‘Omdat ik een vrij mens ben, laat ik mij door niets of niemand hinderen om het goede te doen. Ik leer in vrede te leven met alle mensen en bid voor koningen en leiders op aarde.Ik blijf alert om mijn Heer en Redder uit de hemel terug te verwachten. Tot die dag komt verdraag ik door Gods genade de spot en de afwijzing die ook mijn Koning heeft ervaren.’ Wow! Ik word door van alles in het doen van het goede gehinderd en verstoor soms zelf de vrede die er om mij heen had kunnen zijn. Ja, voor de koningen bid ik, al weet ik vaak niet wat ik voor ze moet bidden. Ik ben ook vaak helemaal niet alert en ervaar het als een wonder als ik een valkuil zie en ook dan ben ik nog in staat er zomaar in te stappen. Spot maakt me nijdig en een snier terug is zo gemaakt.

Gelukkig laten de opstellers in de toelichting op de rechterbladzijde zien dat zij zich van de‘weerbarstigheid’ van het praktische leven bewust zijn. ‘In het antwoord wordt de taal van het geloof gesproken: ik leef en ik bid,’ zeggen ze dan. Daar ga ik niet in mee. In het geloof gaat het niet om wat ik doe maar om de persoon en de werken van Christus. Zoals het antwoord mij voorzegt kan ik over mijzelf niet praten.

Gebed

Liefst maak ik van het antwoord een gebed: ‘Heer, U zet mij in Uw vrijheid, maar die kan ik kennelijk niet aan. Leer mij nu ook om vanuit Uw vrijheid te leven. Doe mij in vrede met mijn medemensen leven en laat mij zien wat mij daarbij in de weg staat. Neem zelf weg wat mij daarbij kan hinderen. Tem mijn felle hart en leer mij spot verdragen. Richt mijn verwachting op de komst van Uw koninkrijk.’ Een beetje in de trant van de Heidelberger waarin aan het eind Gods beloften engeboden in gebeden worden omgezet: ‘Geef, dat wij U recht kennen’, ‘Regeer ons door Uw woord en Geest’, ‘Geef, dat wij en alle mensen onze eigen wil verzaken’, in die trant, en natuurlijk dit gebed: ‘Wil ons, arme zondaren, al onze misdaden vergeven’.

En als je per se iets over jezelf wil belijden – dan liever in de trant waarin ‘Recht-uit’ in Kohlbrugges Taal Kanaäns dat doet: ‘Waar gaat u heen?’ wordt haar gevraagd. ‘Waar ik vroeger niet heen wilde, en soms zie ik dat ik er nog niet heen wil.’ ‘Waarom loopt U dan deze weg?’ ‘Dat doe ik uit vrije keus; of ik al niet wilde en soms nog niet wil, zo wil ik toch niet anders, al kon ik anders.’ Ja, zo dubbel is het christelijk leven. Zelfs Paulus kwam daar niet bovenuit. In de toelichting blijken de opstellers van de GC dat ook te begrijpen: dat je je als gelovige ‘voortdurend tussen twee polen in bevindt. Aan de ene kant de weerbarstige realiteit van elke dag, je eigen oude ik dat helemaal nietwil, en aan de andere kant de heerlijke beloften van Christus’ Rijk en je nieuwe leven dat vorm krijgt.‘Heer,’ bidden we dan, ‘geef ons dat.’

Plaats een reactie

search previous next tag category expand menu location phone mail time cart zoom edit close