Foto (c) Gerard Buitenweg
Ik geloof in God, de Vader, de Almachtige, Scheppervan hemel en aarde.’
Dat is het eerste artikel van de Apostolische Geloofsbelijdenis en daarover gaat het deze avond. In de inhoudsopgave van de GC staat boven de vragen en antwoorden 24-30, die in deze bijdrage aan de orde zijn: God de Schepper is ook mijn Vader.
Wanneer we echter vraag en antwoord 24 goed lezen, zouden we het beter om kunnen draaien. Daar luidt de vraag immers niet: ‘Waarom noem jeGod Schepper?’, maar: ‘Waarom noem je God jouw Vader?’. Het antwoord luidt dan: ‘Omdat de Vader van Jezus Christus, die door zijn machtig Woord licht, land en lucht, ja, al het leven, groot en klein, geschapen heeft, dankzij Jezus Christus ook mijn Vader is’. Het ‘Schepper’ zijn van God is daar ingeklemd tussen zijn Vader zijn.
De gelovige leerling mag dankzij Jezus Christus God als zijn Vader kennen en van deze Vader belijdt hij, dat hij ook de Schepper is. Daarmee gaat de GC geheel in het spoor van de HC. Die begint de uitleg van het eerste artikel van de Apostolische Geloofsbelijdenis ook met te spreken over de eeuwige Vader van onze Here Jezus Christus, die om der wille van zijn Zoon Jezus Christus ook mijn God en Vader wil zijn. Beide leerboekjes beginnen dus niet in algemene zin over de Schepper te spreken als een God in wie we natuurlijk allemaal wel geloven, omdat iedereen toch kan zien, dat alles niet zomaar vanzelf is ontstaan en dat er dus wel een Schepper moet wezen.Integendeel. Beide boekjes gaan uit van een relatie met God als Vader, die wij door en in de gemeenschap met Jezus Christus als zodanig hebben leren kennen. Van deze God belijden wij, dat Hij ook Schepper is.
Algemeen religieus besef
Waarom is deze volgorde zo belangrijk? Dat wil ik illustreren aan de hand van de volgende tweegedichten. Het eerste kent u waarschijnlijk wel. Het is van de Vlaamse 19e-eeuwse dichter Guido Gezelle (1830-1899).
Mij spreekt de blomme een tale,
mij is het kruid beleefd,
mij groet het altemale,
dat God geschapen heeft!
Dit gedichtje is in zijn soberheid van een ontroerende schoonheid. De bloemen en de planten spreken van God, die ze geschapen heeft. Prachtig wanneer je zo door de wereld mag gaan. God isniet ver weg, nee Hij is nabij in de groet van de bloemen, in de geur van de struiken. In de tijd van Gezelle konden heel veel mensen in het christelijke Europa dit min of meer meemaken. Lang niet iedereen was een volgeling van Jezus Christus en beleed God als zijn Vader dankzij Jezus Christus. Maar wel bijna iedereen had iets met de Schepper. Gezelle zelf was een zeer vroom Rooms-katholieke priester, maar in zijn gedichten vertolkte hij gevoelens die de meeste Vlamingen deelden.
In de twintigste eeuw is het algemeen religieuze besef van een Schepper God echter zwaar onder druk komen te staan. Daar zijn veel oorzaken voor te noemen. De doorwerking van de evolutiebiologie van Darwin natuurlijk. Een van de dingen, die in deze benadering sterk naar voren kwam was het feit, dat alle leven is gegroeid en geëvolueerd door de ondergang van ander levenheen. En toen mensen eenmaal die bril opgezet hadden zagen ze steeds meer datgene wat vroeger schepping genoemd werd als één groot slagveld van eten en gegeten worden. Maar misschien nog belangrijker was dat het basisgevoel van de harmonie des levens door alle gebeurtenissen in de afgelopen eeuw totaal verstoord werd. ‘Het verstoorde leven’, dat is niet alleen de titel van de dagboekaantekeningen van het joodse slachtoffer van de nazi’s, Etty Hillesum, het is ook een trefzekere aanduiding voor wat een basisgevoel werd in de twintigste eeuw. Weg met de 19eeeuwse romantiek. Het leven is keihard, de wereld is een groot raadsel en God, als er al een God is, lijkt afwezig.
Binnen-werelds
Van dat levensgevoel getuigt het tweede gedicht, dat ik als een contrast met dat van Gezelle wil laten horen. Het is van Joost Zwagerman (1963-2015), een bekende schrijver, dichter en essayist, die zwaar leed aan het leven en er uiteindelijk zelf een einde aan maakte. Na zijn dood werd een bundel min of meer religieuze gedichten uitgegeven onder de titel Wakend over God. Zwagerman was gelovig opgevoed, maar verloor na zijn puberteit zijn geloof zoals talloos velen met hem dat in de afgelopen eeuw overkwam. In deze dichtbundel blijkt, dat op de een of andere manier hetverlangen bleef naar de geborgenheid, die het geloof kan bieden. Maar in de schepping lijkt deze geborgenheid in ieder geval niet gevonden te kunnen worden. Daarvan getuigen de volgende woorden.
Hier
Al met al stelt de schepping
niet zo heel veel voor.
Een uit Gods hand gevallen
ansichtkaart, een onnauwkeurig schilderij,
een onduidelijk beduimeld formulier,
meer is de schepping niet.
Waarom dan toch naar sterren reiken,
waarom graaft in miljoenen tuinen
een en dezelfde mol zich naar omhoog?
Zo mompel ik en mompelt met mij
heel demensheid, zonder oog voor
portokosten, textuur van verf,
de duimafdrukken op het formulier.
De schepping is al tijden door
God in de steek gelaten, bestaat
niet meer, hooguit nog hier.
Dit gedicht is nog niet zo gemakkelijk te vatten, je zou heel lang over de interpretatie kunnen spreken. Maar voor nu wil ik een paar dingen onderstrepen. Zwagerman ontkent niet zoiets als schepping, maar vindt, dat wij er weinig mee kunnen. De groet van God, die het al geschapen heeft, leest hij er niet in. Hoewel, het is net alsof hij even aan het gedicht van Gezelle gedacht heeft, want hij heeft het wel over een ansichtkaart. Maar die ansichtkaart is niet goed te lezen: een onnauwkeurig schilderij, een onduidelijk beduimeld formulier. Of is het probleem dat wij blinde mollen zijn? Hoe dan ook, de schepping is door God in de steek gelaten, wij klooien dus maar wat aan en komen zeker niet via de schepping tot de kennis van de Schepper. De schepping bestaat hooguit nog hier. Waarschijnlijk bedoelt de dichter daarmee: in het gedicht. De dichter is een schepper. Het woordje ‘schepping’ gebruiken we nog wel als een verlate echo vanwat eens geloof in de Schepper was, maar het is nu een binnen-werelds iets geworden.
Ik zei al, Zwagerman vertolkt hiermee een gebeuren dat zich in de afgelopen eeuwen in onze westerse cultuur heeft voltrokken. Geloof in de Schepper was eens de dragende vooronderstelling van het westerse, door het christendom gestempelde paradigma. Binnen dit paradigma hadden heel veel mensen een persoonlijke religieuze betrokkenheid op deze Schepper, ook al waren ze verderniet praktiserend gelovig. Dat is vandaag anders en daarom is het belangrijk dat we, wanneer we vandaag het geloof in de Schepper belijden, inzetten bij Gods openbaring in Jezus Christus, waardoor wij wedergeboren zijn tot kinderen van God, die we dankzij zijn Zoon nu ook ‘Onze Vader’ mogen noemen.
Jezus is Heer
Missionair is dat eveneens van belang. Wanneer iemand vraagt wat het betekent om christen te zijn, kun je ongeacht wat deze persoon wel of niet heeft met het begrip schepping, zeggen, dat jeleerling bent, discipel, volgeling van Jezus Christus en dat Hij de Heer is van je leven. Wanneer we deze insteek kiezen kan het er even op lijken, dat we een concessie doen aan geseculariseerde Nederlanders, die niet zoveel meer hebben met een Schepper, maar intussen gaan we juist ook een heel oud en vertrouwd spoor. Het is namelijk zo, dat ooit in de vroege kerk alle belijdend spreken over God begonnen is met de belijdenis ‘Jezus is Heer’ (Kurios).
De twaalf artikelen van de Apostolische Geloofsbelijdenis zijn gegroeid uit de belijdenis: Jezus is Heer. Joodse mensen die tot geloof kwamen in Jezus als de Messias geloofden al in de Schepper. Dat behoefden ze dus bij hun doop niet nog eens specifiek te gaan belijden. Het beslissende ennieuwe was, dat ze Jezus gingen belijden als Heer. Dat woord ‘Heer’ (Kurios) is hetzelfde woord als in het Oude Testament gebruikt wordt voor de heilige God zelf (Adonai). Het was dus een revolutionaire belijdenis. Er is immers naar Joods besef maar één God? Hoe kan dan ook Jezus God zijn? Dat kan alleen wanneer het zo is, dat in Jezus God zelf, de ene en enige God, naar de mensen is afgedaald. De belijdenis ‘Jezus is Heer’ is dan ook de oorsprong en tegelijk de enige legitimatie van de leer van de drie-eenheid, die als zodanig niet in de Bijbel staat.
Toen er echter steeds meer christenen uit de heidenen bij kwamen, rees er een probleem. Zij beleden Jezus als Heer, maar zij hadden daarbij niet de vooronderstelling, dat Hij dezelfde was als de Schepper God, de God, die Israël al eeuwen kende. Op zeker moment, in de tweede eeuw, kreeg een zekere Marcion grote invloed in de vroege kerk. Hij leerde, dat de God van het Oude Testament, de Schepper God, een heel andere lagere soort van godheid was dan de God die Jezus vertegenwoordigde. Hij verwierp het Oude Testament en wat betreft het Nieuwe Testament kende hij vooral gezag toe aan de brieven van Paulus en het evangelie van Lukas. Dit klinkt ons nu als heel ketters in de oren, maar intussen is de invloed van Marcion toentertijd heelgroot geweest. Op een gegeven moment waren er in de christelijke kerk zelfs meer aanhangers van de leer van Marcion dan van het geloof, zoals dat in de latere belijdenissen vertolkt zou worden.
Onvanzelfsprekend
Het is goed om hier even bij stil te staan. Het onderstreept dat het geloof in God als Schepper niet vanzelfsprekend of gemakkelijk is. Marcion liep op tegen het feit, waar veel mensen vandaag ook tegenop lopen: ze kunnen het geloof in een God van liefde niet rijmen met een wereld waarin zo ontzaglijk veel mis is. Zo’n gedichtje van Gezelle is mooi, zeggen ze, maar het is ook romantisch alsof het leven één grote lentedag is zonder een vuiltje aan de lucht. Zo is het leven echter niet. Het leven is verrukkelijk, maar ook verschrikkelijk. Ze herkennen zich in het gedicht van Zwagerman: deschepping als ‘een uit Gods hand gevallen ansichtkaart’. Dit leidt dan enerzijds tot atheïsme of agnosme: niemand weet hoe het zit met God, dus dan kun je je ook beter maar niet met geloof bezighouden. Anderzijds hebben christenen in dit klimaat de neiging hun hele geloof te concentreren op Jezus, die ons Gods liefde openbaarde.
Officieel heeft Marcion vandaag geen aanhang meer, maar officieus heel veel. Dan kun je denkenaan de volgende dingen. Christenen lezen weinig of niet in het Oude Testament, zingen niet graagPsalmen, spreken uitsluitend over Gods liefde en niet over zijn rechtvaardigheid en heiligheid, zijn oordelen en een laatste oordeel.
Wanneer het gaat over het kwaad in de wereld wijten ze dit kwaad aan mensen of aan de duivel, die dan soms bijna een tweede god lijkt. We kunnen daar in dit verband niet uitvoerig op ingaan, maar het is echt wel iets om op te letten.
Bijvoorbeeld: Er gebeurt iets verschrikkelijks en iemand zegt: gelukkig weet ik dat God daar niets mee te maken heeft, want God is een en al liefde. Wie heeft er dan mee te maken? De duivel! Wekunnen allemaal aanvoelen, dat dit zo niet kan, want dan maak je de duivel tot een soort tweedegod, een tegen-god. En feitelijk zit zo je in het spoor van Marcion, die ook twee goden kende, een boosaardige god en een liefdevolle God. Die laatste was gelukkig dan wel de echte en de machtigste.
Ecologische crisis
Maar marcionisme kan ook nog in andere dingen blijken: christenen beleven de wereld niet als schepping van hun hemelse Vader, waar ze heel zuinig mee om moeten gaan, maar als natuur enmaterie waar ze eigenlijk net zo mee omgaan als hun niet gelovige tijdgenoten. Mijn stelling is: het marcionisme onder christenen is mede de veroorzaker van de ecologische crisis waar we nu in verkeren.
Er zijn te veel christenen, die ’s zondags zingen: ‘Jezus, U bent mijn Heer’, maar die totaal zijn kwijtgeraakt dat die Heer dezelfde is als God de Schepper en dus de eigenaar van al wat bestaat en leeft. Hoe kunnen christenen nu toch ooit met het kunstwerk van hun Vader omgaan als een messentrekker die de Nachtwacht van Rembrandt vernielt? (Koos van Noppen).
Het scheppende Woord
De geloofsbelijdenissen van de vroege kerk hebben daarom aan de kernbelijdenis dat Jezus Heer is, het artikel vooraf laten gaan, dat de Vader van deze Jezus de Schepper God is, dat die twee inde grond der zaak een en dezelfde zijn. We kunnen hier behalve aan dit eerste artikel van de geloofsbelijdenissen ook nog denken aan de toevoeging, die de geloofsbelijdenís van Nicea geeft bij het tweede artikel. Als daar gesproken is over Jezus als onze Heer, wordt daaraan toegevoegd: ‘door wie alle dingen gemaakt zijn’. Zo worden God deVader, de Schepper en Jezus Christus opnieuw onlosmakelijk aan elkaar verbonden door te zeggen, dat alle dingen gemaakt zijn door het eeuwige Woord, dat bij God was en dat zelf God was (Joh.1). Het scheppende Woord van de Vader van den beginne (Gen.1) is niemand minder dan Jezus zelf.
Geloof als extraatje
Er zijn ook teveel christenen, die het dagelijkse leven in deze wereld min of meer los van de zondag beleven. Het westerse christendom lijdt aan dualisme, waardoor het voor buitenstaanders erop lijkt, dat het geloof iets heeft van een extraatje. Het christen zijn lijkt dan een niet noodzakelijk plus bij menszijn. Mens zijn we allemaal. Sommige mensen zijn daarbij ook nog religieus en daarvan zijn weer sommigen christen. Mijn leermeester dr. A. A. van Ruler zei echter: je bent geen mens om christen te worden, maar je bent christen om mens te worden. Het gaat erom als christen jegeschapen menszijn te vieren voor het aangezicht van God in een wereld, waarin alles verwijst naar deze God, de Schepper van het oneindige heelal, de sterren en planeten die nog steeds ontdektworden, wellicht ook nog andere planeten waarop leven is. Mochten die ooit ontdekt worden, dan valt ons geloof niet in elkaar, maar zullen we nog meer de grootheid van de Schepper prijzen; het geschapen leven vieren in een wereld waarin alles verwijst naar God de Schepper.
Ja, mooi, maar daar beginnen dan toch ook de problemen. Marcion kreeg niet voor niets aanhang. Mensen worden niet voor niets atheïst of vluchten in een geïsoleerd Jezus geloof. Wanneer je geen dualist wilt zijn, maar deze wereld in alle onderdelen wilt beleven als Gods wereld, loop je dan juist niet helemaal vast met je geloof? Hoe kan een goede God, de Vader van Jezus, deze wereld hebben geschapen, waarin zoveel onheil is? Het klassieke antwoord in de gereformeerde theologie is, dat alle onheil in de wereld is gekomen door de zonde. ‘Waren er geen zonden, dan waren er geen wonden’.
Tragiek
Hier zit een kern van waarheid in: door de zonde, het los van God willen leven, halen we nog altijd veel onheil over ons heen. Toch is hier lang alles niet mee gezegd. De opstellers van de GC schrijven in dit verband bij de toelichting op vraag 28 de volgende opmerkelijke zinnen: ‘Ergens is het misgegaan tussen God en ons’. Maar: ‘Het maakt ons te belangrijk en het is een te grote belediging voor God om de zonde en het kwaad zomaar alleen op ons bordje te schuiven. Tussen God en ons staat een tegenstander die alleen maar op chaos uit is’. Even verderop: ‘Het is wel tragisch dat de macht van de zonde zo onbeheersbaar is geworden, dat de hele wereld eraan lijdt’. Behalve over onze zonden wordt er dus ook gesproken over de tegenstander en over tragiek. En als je dan door zou vragen, dan kom je op de vraag waar deze tegenstander vandaan komt en of tragiek ook een soort macht is, die door God is toegelaten.
De theoloog in onze tijd, die hier het diepst op in is gegaan, is voor mij dr. Bram van de Beek. Zijn antwoord is, dat God de Schepper en de gekruisigde Jezus onlosmakelijk bij elkaar horen. Daarmeegaat hij nog een stapje verder dan wat ik tot nu toe aangaf. Ik heb sterk benadrukt, dat God de Vader van Jezus, de Schepper van de wereld is. Door Jezus kennen wij God als Vader en belijden we Hem als Schepper. Maar Van de Beek zegt: als je het over Jezus hebt, heb je het over de gekruisigde Jezus. Jezus is Heer, Jezus is God, maarHij is de gekruisigde God. Dan maakt hij deze stap: Toen God de wereld schiep draaide alles al om het kruis. De leermeester van Van de Beek, de bekende Oepke Noordmans, had eerder al gezegd:‘De schepping is een plek licht rondom het kruis’. Van de Beek gaat nog een stap verder en zegt: Aangezien de wereld in en door de gekruisigde is geschapen heeft God zelf van meet af de verantwoordelijkheid voor alle lijden en pijn van de wereld op zich genomen. Het kruis, waar Jezus riep: ’Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten’, is de enige plek waar al onze ‘waarom’ vragen tot rust kunnen komen.
Het kwaad in de schepping
Ik vind dit een heel diep en troostrijk antwoord. Op deze manier verwijst de schepping niet alleen inhaar schoonheid naar God, maar juist ook in haar pijn en lijden verwijst ze naar God. De wereld in haar pijn en lijden verwijst naar de gekruisigde God en er is geen andere God dan deze.
Waarom is er zoveel kwaad in de wereld? De zonde heeft ermee te maken, maar er is ook het natuurlijke kwaad van vulkaanuitbarstingen en tsunami’s, van het ebolavirus en kanker. En als dezonde een oorzaak is, waarom schiep God dan een mens die de mogelijkheid tot zonde had? Als de duivel de grote tegenstander is, waarom schiep God dan zelf deze tegenstander, want als de duivel een gevallen engel is, dan is hij toch ook eerst door God geschapen?
Zo steeds doorvragend zijn er vier mogelijkheden: je raakt in de totale vertwijfeling, of je zegt dat er helemaal geen god is, of je zegt dat je het allemaal niet begrijpt maar dat je wel gelooft in Jezus als een God van liefde (dat is in feite Marcion), óf je gelooft in een God die de wereld met kruis en al geschapen heeft, die van meet af het kruis in deze wereld geplant heeft, die zelf al het leed heeft willen dragen om zo in zijn opstanding de weg te banen naar een nieuwe wereld.
Genesis 1-3 en de natuurwetenschap
Nu ben ik bijna aan het einde gekomen van mijn inleiding en heb ik nog niets gezegd over wat toch wel een belangrijk punt is voor de opstellers van de GC, namelijk dat ze ons af willen brengen van moeizame discussies over de vraag of je Genesis 1-3 letterlijk moet lezen en of je dan niet in strijd komt met de hedendaagse natuurwetenschappelijke inzichten, die er allemaal vanuit gaan, dat de aarde miljarden jaren oud is en dat het leven zich in de loop van miljoenen jaren heeft ontwikkeld totdat uiteindelijk zo’n 125.000 jaar geleden de eerste mensen, zoals wij die nu kennen, op aarde verschenen. Dit natuurwetenschappelijke verhaal lijkt zo’n ander verhaal, dat het niet vreemd is, dat het weerstand heeft opgeroepen bij christenen en dat het dat nog steeds doet bij sommigen onderons. De opstellers van de GC benadrukken echter, dat ook wetenschap van God gegeven is en datGod ons als zijn schepselen zo gemaakt heeft, dat wij alle dingen kunnen onderzoeken. Daar hebben ze gelijk in. Wij moeten daarom ook oppassen voor selectieve verontwaardiging. Wanneer we van alle resultaten van de wetenschap dankbaar gebruik maken, zodat we zonder angst in een vliegtuig durven stappen, de nieuwste medische behandelingen tegen kanker dankbaar aanvaarden en dankbaar zijn wanneer via ivf of icsi onvruchtbare echtparen toch een kind kunnen krijgen, dan kunnen we niet ineens tegen de evolutiewetenschappers zeggen, dat ze volkomen fout bezig zijn.
De discussie over de vraag of de aannames van de evolutiewetenschappers kloppen moet op wetenschappelijke manier gevoerd worden en niet met het argument dat deze niet kloppen met wat in de Bijbel staat. Dat kunnen we zo ook niet zeggen, want dat is appels en peren met elkaar vergelijken. In hun beschrijvingen van Gods scheppingswerk polemiseerden de bijbelschrijvers niet met wetenschappers, want die waren er niet. Ze polemiseerden wel met de scheppingsverhalen van de omringende volken, maakten daar gedeeltelijk gebruik van, maar gaven er dan op hetbeslissende punt een wending aan. Niet de zon is god, niet de maan is god, maar zon en maan zijn door God de Schepper, eeuwige bron van licht, als lampjes aan het plafond van de hemelkoepel geplaatst. In de Bijbel vind je geen wetenschappelijke beschrijving van de dingen, dus moet je de Bijbel ook niet laten concurreren met wetenschappelijke beschrijvingen.
Loflied
Boven mijn lezing zette ik als titel: ‘U die mij geschapen hebt’. Dat is de eerste regel van een aanbiddingslied (ELB 315). In de lezing heb ik aansluiting gezocht bij de belijdenissen van de vroege kerk. Belijden was voor de vroege christenen een vorm van aanbidden en lofprijzing, doxologie. Zo beleden en aanbaden ze Jezus als Heer en vervolgens ook zijn Vader, de Scheppervan alle dingen. Eertijds was het in Israël niet anders gegaan. God had zich geopenbaard als deGod van het verbond, JHWH. U bent onze Heer had het gelovige Israël gezegd. Maar toen het in Babel kwam, dacht het dat Hij er niet meer was, dat Hij in het verwoeste Jeruzalem was achtergebleven en misschien wel onder gegaan. In die context gaat dan de profeet Jesaja spreken over de Schepper van de einden der aarde. (Jes. 40). JHWH is niet een kleine God, die het onderspit delft als zijn volk in ballingschap gaat. JHWH is de almachtige Schepper, die over Babel en over alle volkeren regeert. Verreweg de meeste bijbelwetenschappers gaan er daarom van uit, dat het loflied op God de Schepper is geboren als antwoord van het gelovige Israël op de profetie en dat we daaraan dat prachtige loflied Genesis 1 te danken hebben. Zelf geloof ik dat ook en ik laat me dat loflied niet ontnemen wanneer de aarde veel ouder blijkt te zijn dan ik eerst dacht en de mensheid ook.
Lastige vragen
Ik vind het wel ingewikkeld. Ik vind het meest ingewikkelde, dat als de evolutietheorie in grote lijnen klopt er zoveel lijden en verschrikking is geweest, zoveel vernietiging van leven om weer nieuw leven te doen ontstaan. Past dat bij de Schepper zoals we die uit de Bijbel kennen? We kunnen ook vragen: past deze Schepper bij de wereld zoals we die nú kennen? Bij de tsunami’s en de vulkaanuitbarstingen? Is deze wereld van ons nu, vol natuurgeweld, Gods wereld? Ik had dus al lastige vragen in dit opzicht. Er komen er hooguit door de evolutietheorie nog een paar bij. Mijn eindconclusie is: ik snap als klein mensje zo ontzettend weinig van God en van de wereld, ik moet het allemaal loslaten. Ik moet alleengehoorzamen en volgen, God en Jezus en dan tot rust komen aan de voet van het kruis. Of met de woorden van de GC: vertrouwen, volgen en verwachten, Gods nieuwe wereld verwachten.
