Foto (c) Gerard Buitenweg. Het college werd dankzij de corona via Zoom gegeven.
In deze bijdrage staan de vragen 55 tot en met 58 van de GC centraal.
Eerst wil iets zeggen over de plaats van deze vragen binnen het grotere geheel van de catechismus. En dan vooral het deel dat gaat over Jezus. Vervolgens concentreren we ons op vraag 55 en vraag 56, over de waarheid. Daarna gaan we verder met de noties van oordeel en de gedachte dat de waarheid praktisch is.
Eerst dus de plek van deze vragen 55 tot 58 in de GC. Het gedeelte over Jezus is opgebouwd aan de hand van twee reeksen die allebei drie delen hebben: Weg, Waarheid en het Leven (vgl. de uitspraak van Jezus in Joh. 14:6) en: Priester, Profeet en Koning. U bent misschien meer gewendaan de reeks Profeet, Priester en Koning zoals die volgorde voorkomt in de Heidelberger. Maar omdat de auteurs van de GC de twee reeksen graag op elkaar wilden leggen, hebben ze de volgorde van Priester en Profeet omgekeerd en past dus Priester bij Weg. Daarbij gaat het dan vooral over de verzoening en over het lijden van Jezus (zie de bijdrage van prof. Van den Belt)Waarheid past bij Profeet. Het gaat immers over de woorden van Jezus en het onderwijs van Jezus. Leven en Koning gaat dan vooral over hoe Jezus in ons leven, in ons nieuwe leven, koning wordt. Daarover gaat het volgende hoofdstuk (zie de bijdrage van dr. Van Eck).
Nu dus het middendeel van de reeks, over waarheid, Jezus als de waarheid. En daar zit dan eigenlijk toch wel een tweedeling in, namelijk dat de auteurs het in 55 en 56 vooral hebben overwaarheid en dan in 57 en 58 vooral over oordeel. Ze lezen dat zo dat Jezus het uiteindelijke oordeel over ons leven zichtbaar maakt.
Postmodern
Vraag 55 luidt ‘Waarom noemt Jezus zichzelf de waarheid?’ In de toelichting verknopen deopstellers dat met de gedachte: ‘Ieder heeft zijn eigen waarheid’. Dat is ook wel kenmerkend voor de cultuur waarin we leven. In de keuze van de auteurs zitten twee componenten. De ene is cultuurfilosofisch kunnen noemen, de andere theologisch. De opstellers sluiten aan bij iets wat in onze cultuur leeft. En zij verhouden zich daartoe met theologie. Daar gebeurt dus nogal wat. Want de opstellers zeggen: ‘De gedachte dat Jezus de waarheid is, die verhoudt zich op één of andere manier tot wat er in onze cultuur speelt’. En in die cultuur speelt wat we soms postmodernisme noemen. Postmodernisme, dat is de gedachte dat niemand echt toegang tot de waarheid heeft. Of in ieder geval dat we niet met elkaar kunnen beslissen wat de echte waarheid is.
Er is namelijk niet maar één toegang tot de waarheid. En dan zeggen de opstellers: ‘Ja, dat kan wel de gedachte zijn in onze cultuur, maar Jezus zegt dat Hij de waarheid is’. Daar gebeurt dus nogalwat. Ze willen zich verhouden tot het culturele en filosofisch frame van onze tijd. Over dat filosofische frame wil ik het eerst eens even hebben, om te verhelderen wat daar op het spel staat.
Objectief
Binnen het filosofische kader waarvan de opstellers zich bedienen, speelt naast het postmoderne relativisme – waarbinnen er geen vaste waarheid is – het tegenovergestelde een belangrijke rol, namelijk de moderne tijd. In de moderne tijd speelt sterk de gedachte over een objectieve waarheid gaat. Dat je iets zeker weet, dat wat jij denkt over de werkelijkheid helemaal overeenkomt met die werkelijkheid. Je beschikt bovendien over een soort trucje, een methode om waarheid objectief vast te stellen. En met behulp van die methode kom je bij de werkelijkheid zelf. Als je bij die werkelijkheid zelf komt, dan heb je het als het ware te pakken. Je weet hoe die in elkaar zit, je kan hem beheersen.
‘Maar zo redeneer je vanuit ‘kennis is macht’, zegt de postmoderne tijd. Want als je de kennis van de werkelijkheid hebt, als je de werkelijkheid beheerst, dan kun je er macht over uitoefenen. En dat moet je nou juist helemaal niet doen. Want al die manieren om macht uit te oefenen over de werkelijkheid door te zeggen: ‘Ik weet hoe de werkelijkheid in elkaar zit’, ‘dat zijn geen objectieve beschrijvingen van hoe de werkelijkheid is, maar dat zijn gewoon jouw eigen maniertjes om jouw eigen zin door te drukken. En dat kan helemaal niet, want die werkelijkheid, daar heb je helemaal niet als enige toegang toe. Iedereen heeft zijn eigen toegang tot die werkelijkheid en dus kan je helemaal niet claimen dat jij de enige bent die weet hoe het zit’.
Dat is natuurlijk alleen maar extra zo, als je over het geloof spreekt. Over een auto kunnen we met z’n allen nog wel iets zinnigs zeggen. En ook wel objectieve beschrijvingen geven. Dan gaat het er dus niet om wat ik van die auto vind. Want mijn buurman vindt misschien wel iets totaal anders van de auto. Maar met het geloof is dat toch wel iets anders. God kun je nu eenmaal niet zien. Dus ja, dan heb ik mijn waarheid en mijn buurman, die heeft zijn waarheid. Dan is het dus nogal wat als je gaat zeggen dat het geloof in Jezus de enige waarheid is. Daarmee komt er een spel op gang, tussen het culturele wetenschappelijke frame van onze tijd en de theologie. In de moderne tijd dachten de mensen ‘als er maar één waarheid is, dan is het een waarheid die we kunnen pakken zonder dat we daar zelf bij betrokken zijn’.
Die ene waarheid is niet afhankelijk van wie het gezien heeft, het is gewoon waar.
Het postmodernisme zegt: ‘Nee, nee, het is heel erg afhankelijk van wie jij als persoon bent en watje allemaal wilt in het leven’. Vervolgens gaan de opstellers van de GC zich daartoe verhouden door te zeggen hoe Jezus daarin iets zegt. En zij zeggen: Jezus positioneert zichzelf als de waarheid. Zo staat het in het Johannes- evangelie, dus is het waar. Maar zo simpel is het nu ook weer niet, want het is wel typisch Johannes de Evangelist, Johannes die Jezus als de waarheid presenteert.
Dat is niet zomaar iets wat overal in de Bijbel op die manier gebeurt. Want juist Johannespresenteert Jezus in deze uitspraken ‘Weg, Waarheid en het Leven’, als de alomvattende toegang tot wie God is.
Anti-modern
Bij ‘weg’ zou je kunnen denken aan de weg van de Wet. De weg van het Oude Testament voor de Joden. En dan gebeurt er hier dus iets. Johannes zegt dus dat niet de Wet de alomvattende toegang tot God is, maar Jezus. Jezus is hier bij Johannes de alomvattende toegang tot God en tot de werkelijkheid. Als je in Jezus bent voor Johannes, dan heb je het allemaal. En zegt Johannes, het kan ook alleen via Jezus. Dat is niet per se wat ook andere stemmen in de Bijbel te zeggen hebben. Als we dat nu een verbinding aan laten gaan met het culturele kader van onze tijd, met de filosofie van het postmodernisme, dan ontstaat er iets nieuws. Dan gaan we naar de waarheid over Jezus kijken vanuit dat moderne en postmoderne frame via die lens van Johannes. Dan lopen we het risico dat we de uitspraak ‘Jezus is de Waarheid’, gaan interpreteren op de manier van dat moderne en dat postmoderne schema. Dus ofwel één iemand heeft gelijk, ofwel niemand heeft gelijk. Of nog een derde mogelijkheid: we hebben allemaal een beetje gelijk en dus heeft niemand helemaal gelijk. En dus komt die uitspraak van Johannes dat we in Jezus alles vinden, de enigetoegang vinden tot God in dat plaatje van de moderne tijd terecht en wordt daar eigenlijk wat we dan noemen een anti-moderne Jezus. Namelijk een Jezus die wel helemaal de toegang tot de waarheid is, maar die toch op één of andere manier alleen maar via de poort van de openbaring, alleen maar via Jezus toegankelijk is. Wat krijg je dan? As iemand uit onze cultuur dan vraagt: ‘Jij gelooft in Jezus, waarom eigenlijk? Heb je daar eigenlijk goede redenen voor? Ja, dan zou ik haast geneigd zijn om te zeggen ‘Nee, dat kan ik eigenlijk niet zo goed uitleggen. Ik heb het allemaal in Jezus gevonden en ik heb gelijk, want alleen in Jezus kun je dat vinden. In Hem kun je de waarheid over God vinden en de waarheid over de hele werkelijkheid’. Ja, maar als dat dus zo is, dan kan ik eigenlijk aan iemand om me heen die niet zo in Jezus gelooft, uitleggen waarom ik in Jezus geloof. Dan wordt het wat we dan wel eens noemen een ideologie. Want ik heb dan eigenlijk gelijk met mijn geloof, omdat ik gelijk heb. Want verder kan ik het niet uitleggen.
Ik denk niet dat de auteurs van de GC dit zo bedoelen, maar doordat ze zo duidelijk het schema vande Weg, de Waarheid en het Leven gebruiken en doordat ze zich in de toelichting op 55 en 56 zo duidelijk verhouden tot de postmoderne tijd, daardoor ontstaat er wel zoiets als ‘Jezus is de enige waarheid’.
De waarheid als persoon
Jezus is de waarheid, maar Jezus is niet de waarheid zoals de waarheid over mijn auto of dewaarheid over het weer, al is het wel heel moeilijk om daar de waarheid over te spreken. Het is niet vergelijkbaar met de waarheid over een ding, want die kan ik hebben zonder dat ik er een relatie mee heb. En dat gaat bij Jezus niet.
Jezus is de waarheid als een persoon. Dus als Jezus de waarheid in persoon is, dan moet ik een relatie met die persoon hebben, om die waarheid te ontdekken. En dat past helemaal niet in dat schema van de moderne tijd. Want die moderne tijd, die wil mij eigenlijk als gelovige, mij als kennervan de waarheid helemaal uitschakelen. Wie ik ben, dat doet er niet toe, want het gaat om een objectieve waarheid die los staat van mij als waarnemer. Het gaat er toch om dat ik het weet zoals het is. Ook die postmoderne tijd gooit me dan weer helemaal terug op mijn eigen ik. ‘Het gaat eigenlijk alleen maar om jou. Iedereen heeft zijn eigen waarheid’.
Je zou kunnen zeggen dat die waarheid vanuit het Johannes evangelie daar tussenin zit. Die heeft iets van dat moderne: ‘Jezus is echt de waarheid’. Niet zomaar een beetje in de zin van ‘Nou ja, ik denk er wat over en een ander denkt weer wat anders’. Nee, Jezus is de waarheid en niet zomaar alleen voor mij, maar voor iedereen. Maar toch ook weer niet helemaal. Jezus is de waarheid als persoon en dus een waarheid die een relatie veronderstelt.
Dan moet er ook iets met mij gebeuren. Als je dat even terugbrengt naar woorden zoals het Johannes evangelie die gebruikt, dan, dan heb je dingen als ‘in de waarheid zijn’, dus met Jezus verbonden zijn. Als je in de waarheid bent, in Hem bent, dan ben je dus ook met de waarheidverbonden. Of met een ander beeld uit het Johannes-evangelie, het beeld van de wijnstok en van de ranken. Zoals jij in de wijnstok Jezus bent, als rank, zo blijf je dicht bij Hem. Maar dat vraagt dus ook iets van jou.
De wil van God doen
De opstellers raken dus aan iets wat ze wel een beetje benoemen, namelijk dat Jezus de Waarheid is, maar zo maar direct die conclusie trekken van ‘O, dus als je dus gelooft wat er in de Bijbel staat of als je gelooft dat Jezus de zoon van God is, dan heb je eigenlijk de waarheid over God in jebroekzak zitten’. Ja, zo simpel is het ook weer niet. Eigenlijk geven de opstellers van de GC daar ook wel aanleiding toe om dat te zeggen. Want hoewel ze enerzijds zeggen dat Jezus de waarheid is, zeggen ze anderzijds in de laatste zin van de toelichting: ‘In de Bijbelse teksten is waarheid altijd praktisch’. Waarheid is de wil van God doen.
Nu komen er dus heel andere beelden langs. Beelden die niet goed passen bij dat idee van ‘de waarheid is dat ik precies weet hoe het zit. En hoe ik dan verder leef, dat doet er allemaal verderniet zo heel veel toe’. Nee, die twee dingen horen juist bij elkaar. Dus enerzijds gaat het erom bij Jezus te horen en anderzijds is de waarheid inderdaad heel praktisch. En dan brengen ze ook materiaal binnen uit andere evangeliën, vooral de synoptische evangeliën. Waar Jezus kennen ook heel dicht ligt bij bepaalde dingen doen, een bepaalde manier van leven. Ze noemen dan bijvoorbeeld het feit dat Jezus de woorden van God op een gezaghebbende manier uitlegt. Maar je ook kunnen denken aan de Bergrede. Daar gaat het erom, hoe je dingen doet, hoe je met Jezus leeft. Zoals Jezus bijvoorbeeld Zelf zegt: ‘Niet de mensen die mijn familie zijn, horen bij Mij, maar de mensen die de wil van mijn Vader doen. Die hebben begrepen wie Ik ben en die horen bij Mij’.
Het oordeel
Een beetje bleek blijft dit wel in de GC, hoe die twee zich tot elkaar verhouden: bij Jezus (als deWaarheid) horen en ‘de waarheid doen’. Willen de opstellers deze twee wel aan elkaar verbinden? Ze spreken ook over het oordeel. En oordeel gaat natuurlijk ook over het leven. Hoe heb je geleefd? Oordeel is niet zomaar een waarheid die los staat van jou, maar die juist helemaal over jezelf gaat. Over hoe de dingen werkelijk in je eigen leven zijn.
Je kunt zeggen dat de overgang van 56 naar 57, dus van het eerste blokje 55 en 56 naar het tweede blokje, 57 en 58, de notie van het oordeel de twee blokjes aan elkaar verbindt. Het oordeel houdt de twee bij elkaar. Antwoord 56: ‘Hij komt terug om te oordelen, de levenden en doden. Zo zalHij de waarheid over alles en iedereen aan het licht brengen’. Jezus als de waarheid wordt verbonden met het oordeel van Jezus. En dan vraag en antwoord 57: ‘Hoe zal dat zijn als Christus de waarheid over alles en iedereen aan het licht brengt? Eindelijk zal alle duisternis overwonnen zijn.
Wie onrecht lijdt, zal recht ontvangen. Voor wie in de leugen leeft en met onrecht denkt weg te komen, is dat een dreigende realiteit’.
Dus de link tussen 56 en 57 is de notie van het oordeel. En daar is wel iets speciaals mee aan de hand. Je ziet al heel sterk hoe dat dat relationele denken bepalend is.
Het gaat er niet om de waarheid over dingen te weten, maar dat het gaat om de waarheid van depersoon van Christus – en de waarheid over jezelf. Daarom is de waarheid van het oordeel niet zozeer een soort droge feitenkennis, maar een heel persoonlijke kennis. Jezus brengt dus de waarheid over de werkelijkheid aan het licht.
Denken vanuit de toekomst
Hier zit de gedachte achter, die in de theologie van de twintigste eeuw heel belangrijk is geworden, dat de waarheid over iets spreken niet zozeer iets is dat over het verleden gaat of over het heden, hoe de dingen nu al zijn. De waarheid spreken, en zoals Christus de waarheid spreekt, is gedacht vanuit de toekomst. Vanuit hoe dingen kunnen of zullen worden. Zo spreek je werkelijk de waarheid over hoe de dingen zijn. En niet zozeer door te spreken en te denken vanuit hoe de dingen nu al zijn. Bijvoorbeeld: hoe spreek je de waarheid over de mens? Kun je dan een soort van essentie vaststellen over hoe die is, of hij goed is of slecht? Vanuit hoe die nu al is? Of moet je zeggen: Nee, hoe mensen werkelijk zijn, hoe de dingen werkelijk zijn, maar vooral hoe mensen werkelijk zijn, dat wordt niet bepaald door hun verleden, maar door hun toekomst, door hun mogelijkheden. Dat is kenmerkend voor de theologie van de 20e eeuw en de auteurs spreken op eenzelfde manier. Ze willen over Christus niet zozeer vanuit het verleden denken, maar juist vanuit de toekomst.
Wat schieten we daar mee op? Door vanuit de toekomst te denken over dit soort vormen van theologie, wordt geprobeerd de dingen op te schudden en vooral ook op elkaar te betrekken. Want als we de dingen zien zoals ze kunnen zijn, dan roept mij dat op om in beweging te komen. Terwijl als ik de dingen denk zoals ze al zijn, ik eigenlijk stil blijf staan. Dan kan ik namelijk ook vaststellen zonder dat ik daar zelf bij betrokken ben. Zo heb je dus opnieuw dat waarheidsbegrip dat te maken heeft met ergens bij betrokken zijn. Bij het oordeel, dus bij hoe de dingen uiteindelijk zullen zijn, daar ben ik natuurlijk vanzelf heel nauw bij betrokken, want dat gaat ook over mij.
De opstellers willen Jezus ook weer niet al te lief en aardig maken. Dus die notie van Jezus als Rechter, die moet je juist proberen vast te houden, want die is belangrijk. Die moet je niet zomaar achter Jezus als het licht van de wereld of Jezus als teken van de liefde van God verstoppen. Er mag best weer een beetje steviger over dat oordeel gesproken worden. Maar tegelijkertijd werkt dat naar iets uit wat niet makkelijk is, want dat werkt uit naar goede en slechte mensen. Er ontstaat namelijk een probleem.
‘Voor wie in de leugen leeft en met onrecht denkt weg te komen, is dat slecht nieuws’. Dreigende realiteit. En dan staat er in de toelichting dat ook gelovige christenen voor deze dag van het oordeel kunnen terugschrikken. Inderdaad is het confronterend om in het licht van Christus voor de dag te komen. Als kinderen van het licht, die door Christus aan het duister zijn ontrukt, hebben zij echter niets te vrezen. Niet door hun eigen prestaties, maar omdat hun namen in het boek van het leven,het boek van het lam geschreven staan zullen zij overleven’. En komt daar dat andere stukje over de verkeerde dingen.
Verbondenheid met Christus
Uiteindelijk brengt Christus de waarheid over ons leven aan het licht. Dan is natuurlijk de spannende vraag: ‘Aan welke kant sta ik? Hoe pakt het oordeel voor mij uit?’. En theologisch en gelovig is de vraag: ‘Wat maakt eigenlijk dat ik aan de goede kant terecht kom?’.
Wat ze dan in de toelichting bij 57 doen, is weer een antwoord geven dat uit, wat we dan de Johanneïsche traditie noemen, uit het boek Openbaring. Het boek Openbaring is nauw verbonden met het Evangelie van Johannes en de brieven van Johannes, dat is wat we het Johanneïsche corpus, dus de verzameling Johanneïsche geschriften. En daar staat dus in Openbaring 21 dat het erom gaat of je in het boek van het leven, van het boek van het Lam geschreven staat, want dan zitje aan de goede kant. En als je dan die verzameling geschriften van het Johannes Evangelie, Openbaring en de brieven bij elkaar neemt en je probeert dan te beantwoorden hoe je dan kunt weten dat je in dat boek van het Lam geschreven staat, dan kun je bijvoorbeeld met de bekendste tekst uit de Bijbel zeggen: ‘Als je in de Zoon gelooft, dan zul je het eeuwige leven hebben’.
Dus het geloof, dat horen bij Jezus, die relatie die je met Jezus hebt, de band met Jezus, die isbeslissend of je aan de goede of aan de slechte kant terecht komt. Door het geloof in Jezus kom je aan de goede kant. Zo spreken heel veel christenen, zeker protestanten en evangelische mensen,over dat oordeel. Zij zullen zeggen: ‘Ja, als je in Jezus gelooft, dan hoef je niet bang te zijn. Want Jezus die herkent – weer een beeld uit het Johannes evangelie – zijn schapen. Zijn schapen horen zijn stem en ze kennen Hem. En Hij kent de zijnen. Een schaapje van Jezus’ kudde zijn, dat is bij Hem horen en dat is in Hem geloven.
Maar wacht even. Er stond nog iets in dat antwoord van 57. En dat spoort daar toch niet helemaal mee. En dat zien de schrijvers ook, er ontstaat een soort onevenwichtigheid. Om aan de goede kantterecht te komen, moet ik geloven en met Jezus verbonden zijn. Maar om aan de verkeerde kant terecht te komen, waar ik in ieder geval mezelf bezorgd moet maken (ze zeggen niet zoveel over wat er dan met me gaat gebeuren. Er zit niet zo’n massieve gedachte van een hel ofzo. Daar zijn ze heel voorzichtig mee. Terecht, zou ik zeggen. Hoewel er Bijbels ook wel iets meer gezegd zou kunnen worden), maar als ik dus aan de verkeerde kant zit, dan is dat niet omdat ik niet in Jezus geloof.
Goede werken of relatie?
Die verhouding tussen verbonden zijn met Jezus en mijn daden. Hoe zit dat nu? Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Nee, dan zeggen de opstellers: ‘Als ik slechte dingen doe, moet ik me zorgen maken’. Ze zeggen niet ‘Als ik niet in Jezus geloof’.
Aan de andere kant roepen deze formuleringen ook een probleem op, namelijk: ‘Ik kan natuurlijk zeggen dat ik in Jezus geloof en dat ik bij Jezus hoor, dat ik naar de kerk ga en zo. Maar toch doe ik wel eens slechte dingen’. Hoe zit het dan? Kan ik dan zeggen: ‘Ja, maar ik geloof in Jezus. En ja,ik ben ook als gelovige natuurlijk nog niet volmaakt. Dat is toch ook een gegeven?’
Op grond waarvan hoor je bij Jezus? Of op grond waarvan word je eigenlijk geoordeeld?’ In vraag en antwoord 58 zeggen de opstellers: ‘Leef je als christen automatisch volgens de waarheid van Jezus Christus?’: ‘Zeker niet. Vaak ben ik onecht, verstop ik mij achter een masker en heb ik de duisternis liever dan het licht. Verbonden met Christus ga ik Gods waarheid steeds dieper verstaan,liefhebben en doen’.
Bij 58 komt een ander stukje van de Bijbel binnen, Romeinen 7. We zijn nu eerst even aan de kantvan de mensen die zeggen ‘Ik hoor bij Jezus’. Maar geconfronteerd met die dreiging van dat oordeel zeggen ze: ‘Ja, maar soms moet ik me toch zorgen maken, want ik ben allesbehalve volmaakt. En dus dat oordeel. Ja, daar ben ik toch nog niet van af’.
Ik denk dat het ook voor christenen een reële vraag kan zijn. Voor sommige christenen misschien ook weer helemaal niet, want die geven maar gewoon dat antwoord van Johannes. ‘Als ik bij Jezus hoor, dan hoef ik nergens zorgen over te maken, dan ga ik naar de hemel’. Of ‘In het laatsteoordeel, dan kom ik aan de goede kant’. Werkelijk waar, sommige mensen die geloven, lijken nauwelijks last te hebben van de gedachte dat het misschien ook nog wel eens mis zou kunnen gaan. Maar er zijn ook genoeg die daar wel last van hebben. Misschien zou je zelfs wel kunnen zeggen dat altijd de verkeerde mensen daar last van hebben. Daarom zeg ik wel eens: ‘Je preekt als dominee altijd voor de verkeerde mensen’. Dat zou je hierbij ook kunnen zeggen – altijd de verkeerde mensen hebben er last van en denken: ‘O, ik weet niet of het met mij wel goed komt’.
Misschien zijn dat wel de mensen die zich niet zoveel zorgen zouden moeten maken. Maar de mensen die flierefluitend rondlopen en nergens last van hebben. Misschien zouden die zich soms een beetje meer zorgen mogen maken. Maar dat terzijde.
Probleem
Er komt een nieuw bijbelgedeelte binnen en dat is Romeinen 7. U kent het misschien wel uit uw hoofd: ‘Wat ik wil, dat doe ik niet en wat ik niet wil, dat doe ik. Ik ellendig mens. Wie zal mij verlossen van het lichaam des doods?’. Die gedachte dus, de gedachte dat je ook als christen altijd zondaar blijft, die wordt hier in antwoord 58 ingebracht. ‘Zeker leef ik niet automatisch volgens die waarheid van Jezus Christus. Vaak doe ik nog de verkeerde dingen, maar toch. Verbonden met Christus ga ik Gods waarheid steeds dieper verstaan, liefhebben en doen’.
Dat blijft toch wel een Johanneïsch antwoord. En dat is niet het enige. Sterker nog, als je het evangelie van Johannes op die paar plaatsen waar het Laatste Oordeel genoemd wordt, blijkt er iets anders te staan. In Joh. 3:16 staat dat wie in de Zoon geloof, het eeuwige leven leeft’. Als het over het laatste oordeel gaat, staat er iets anders, bij Johannes: De mensen die het goede gedaan hebben, die zullen tot de opstanding van het leven gered worden en degenen die het kwadegedaan hebben die zullen verloren gaan.
Als je dan even aan een ander Bijbelgedeelte denkt in dit verband, namelijk Mattheüs 25, het gedeelte over dat laatste oordeel. Dan zie je daar dat het eigenlijk over hetzelfde gaat. Daar worden de schapen en de bokken van elkaar gescheiden op basis van werken. Daar zegt Jezus: ‘Wat jullie aan deze kleinsten gedaan hebben, dat hebben jullie aan Mij gedaan’. Daar vind je geen woord over geloven in Jezus.
Daar vind je alleen iets over wat we dan protestants zouden noemen ‘goede werken’.
Eigenlijk wordt ook in deze antwoorden weer een probleem opgeroepen dat niet helemaal opgelost wordt. Zeker in de toelichting van 58 blijft het allemaal heel erg gefocust op die relatie met Jezus, opdat geloof. Maar dan slaan ze toch een beetje die andere elementen over die er ook zijn. Hoe los je dat op?
Of kun je dat eigenlijk niet oplossen? Dat is wel een spannende vraag. Als je het echt oplost en ik denk dat er daarom in de Bijbel ook andere stemmen zijn dan alleen die bepaalde Johannes stem die eigenlijk alles beperkt tot Joh. 3:16. Als je de spanning helemaal oplost met dat Johannes antwoord, creëer je een valkuil. En die valkuil is goedkope genade, namelijk dat je je relatie tot God helemaal afhankelijk maakt, alleen van jouw persoonlijke relatie met God. Maar pas op. Die relatie is ook kwetsbaar, want jij kan wel een heel warm of diep gevoel hebben van God en van jouw relatie met God, maar toch niet met God leven.
En dat is wel iets wat echt gebeurt onder mensen, die helemaal alleen gaan voor die route van het geloof. Je zou wel kunnen zeggen: Uit die band met Christus haal jij elke keer de moed en de kracht om opnieuw te beginnen en om te groeien in dat leven met God. Om dat doen van goede dingen ook echt te kunnen doen. Anders gezegd: De bron voor dat leven met God, voor een nieuw leven, is Christus.
Spanning
Het finale oordeel over jouw leven, dat is dan misschien toch niet alleen een oordeel over je relatiemet Christus, maar toch ook een oordeel over wat je gedaan hebt. Dat is in ieder geval op allerlei plekken in de Bijbel wel wat er gezegd wordt. Onder christenen is er nogal vaak de gewoonte omdat maar snel in elkaar te schuiven. Als we dat zo vasthouden, levert dat wel een bepaaldespanning op. Een spanning waar we als protestanten eigenlijk niet zo meer aan gewend zijn. En dat is een spanning van een bepaalde kwalificatie van onze heilszekerheid. Namelijk dat het oordeel uiteindelijk van God over ons leven nog altijd uitstaat. En we dus niet zo makkelijk een greep kunnen doen naar datuiteindelijke oordeel, de uiteindelijke waarheid over ons leven. Die staat dus nog uit. Wij hebben wel alle vertrouwen en alle reden om ons aan Christus vast te klampen en dicht bij Hem te zijn en daar onze rust en onze veiligheid en Zijn genade te vinden. We hebben er alle reden toe. We hoeven dus ook niet bang te zijn. Maar tegelijkertijd is er ook wel een waarschuwing, een heel serieuze waarschuwing voor ons leven, namelijk dat je wel echt bij Jezus moet zijn.
En uit Hem moet je ook echt leven. Want als je aan de ene kant dat allemaal braaf en mooi zegt en tegelijkertijd ver bij Hem vandaan leeft, dan heb je echt niet alle reden om gerust te zijn, omdat jetoch wel in Jezus gelooft. Ons leven staat in die zin echt op spanning en dat is een bijbelse spanning. Daarom zijn die werken toch misschien iets belangrijker dan we soms als protestanten wel voor waar willen hebben. Best een beetje spannend en ook niet helemaal scherp getrokken, hier in deze Catechismus. Maar misschien vanuit wat er in de Bijbel staat wel een nieuwe uitdaging voor ons als kerkgangers en als gelovigen.
