Het liberale beleid van de overheid ten aanzien van de godsdienstvrijheid levert Gouda 400 jaar geleden de benaming “rattennest” en “drekwagen van alle ketterijen” op. In die tijd verschijnt de Goudse Catechismus.
Het bezwaar van Reynier Donteclock dat de Goudse Catechismus is geschreven met als doel de Heidelberger Catechismus te vervangen, komt niet uit de lucht vallen. De Goudse predikanten hadden immers “gheweygert den Catchismum in haere kercken te prediken/ die in andere kercken van Hollant/ ende de andere Provintiën tot noch toe ghepredickt is gheweest”.
Na het Convent van Wezel (1568) en de Synode van Emden (1571) – waar “de ballingen” een opzet maken voor een gereformeerde kerk in de Nederlanden naar Geneefs model en de Heidelberger voor het gebruik in de Nederlanden van harte wordt aanbevolen – wordt het leerboek voor de “nieuwe kerk” als “identity-marker” meer en meer verplichtend opgelegd. Op de Synode van Dordrecht (1574) wordt o.a. besloten dat “desen Catechismum alleen opentlicken sal leeren” en dat dienaren van het Woord er op toe dienen te zien en er zorg voor te dragen “dat de schoolmeesters de geloofsbelijdenis ondertekenen, zich aan de kerkorde onderwerpen en de jeugd de Catechismus leren”.
Op de Nationale Synodes van Dordrecht (1578), Middelburg (1581) en Den Haag (1586) wordt dit verder toegespitst. Op de laatst genoemde synode in Den Haag wordt in artikel 61 bepaald: “De Dienaers sullen alomme des Sondaeghs ordinaerlick in de namiddaegsche Predicatie, de Somma der Christelijcke Leere inden Catechismo, die teghenwoordigh inde Nederlandtsche Kercken aenghenomen is, vervatet, cortelijck uytlegghen, alsoo dat de selve iaerlijcx magh gheeyndight worden, volghende de af-deelinghe des Catechismi selfs, daer op ghemaeckt.” En dat alles met het oog op de “ghelijckformicheijt der suijere leere, ceremonien ende kerckenregieringen, volgende ‘s Heeren woordt”. Een paar maanden later onderstreept de particuliere synode van Schoonhoven (14 september 1574) het nog eens: “ygelyck classis ende die dienaren derselven een ygelyck int sijn haer mogelyck vlyt anwenden, ende voornamelyck dat een ygelick toesie, dat die leere des Catechismi na den middach nyet nagelaten worde.”
Reynier Donteclock en zijn “Proeve des Gouschen Catechismi”
“Wie soude gedocht hebben dat die vander Gouden/ met een Catechismo ten laesten souden voortcomen. Ick hadde te vooren wel wat daer van verstaé/ maer condet nauwelix gelové. Nu moet ick ’t wel ghelooven/ dewijle ick ’t voor mijn ooghen sie.” De verbazing van Donteclock is gespeeld, maar vanuit zijn optiek verklaarbaar.
Na het verschijnen van Coornherts “Proeve vande Nederlantsche Catechismo” (1582) was hij met hem in een pamflettenstrijd verwikkeld geraakt. Trouwens, ook met Herberts na het verschijnen van diens Corte verclaringe over de woorden Pauli geschreven totten Romeynen, Cap. 2, vers 28 in 1584, waarin Herberts zich keert tegen het bindend gezag van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelberger Catechismus. In 1586 voorkomt Herberts afzetting door toch akkoord te gaan met beide belijdenisgeschriften, inclusief vraag en antwoord 114 van de Heidelberger Catechismus “dat oock de allerheylichste alleen een cleen beginsel hebbe der gehoorsaemheyt des Wets in dit leven” Al tekent hij er direct bij aan dit “te verstaen is int respect van de allervolmaeckste heyligheyt dewelcke sy sekerlick sullen hebben int eeuwige leven / namelick int Rijke der glorie”.
Donteclock is dan degene die namens de synode Herberts moet “helpen” “int neerstich lesen ende int nadencken der Institutie Calvini te continueren.” Anders gezegd: als Donteclock zijn “Proeve des Gouschen Catechismi, ofte Korte Onderwysinge in de Christelijcke Religie, tot waerschuwinge van andere Steden ende haere Gereformeerde Kercken voor alle onnoodighe ende schadelijcke nieuwicheden in saecken de Leere ende Religie aengaende” schrijft, heeft hij al een hele geschiedenis met de kerk in de stad. En al zijn Coornhert (1590) en Herberts (1607) op het moment van schrijven overleden, “de strijd” die zij hebben opgeroepen is nog niet ten einde. Er is immers in de jonge Republiek nog geen “ghelijckformicheijt der suijere leere”...
Bezwaren
Naast het grootste bezwaar – vervanging van de Heidelbergse Catechismus – stelt Donteclock dat een catechismus niet alleen voor jongeren nodig is, maar ook voor ouderen. Verder verwijt hij de auteurs dat er niet gewacht is op een Nationale Synode. Als er dan (leerstellige) bezwaren tegen de leer van de Heidelbergse Catechismus (voortaan: HC) zijn, en als er een revisie moet komen van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de HC dient dit via de kerkelijke weg te gebeuren. Nu is het geschrift uitgegeven zonder kerkelijke approbatie. Donteclock veronderstelt hierbij medewerking vanuit Leiden om voor een Nationale Synode te kunnen bezien of het boekje “goed in de markt ligt”. “Dit is oock de oorsaeck waeromme sy overal in anderen steden/ vanden Drucker ghesonden/ ende vercocht is geworden/ t’welc niet noodich soude gheweest zijn/ indiense alleene ghedruct waere/ tot dienste vande Jeught ter Gouden/ ghelijckse voorgheven.”. Door deze woorden heen is de spanning – die haar climax zal krijgen tijdens het twaalfjarig bestand – in de jonge Republiek voelbaar…
De inhoud
De Goudse Catechismus bestaat uit 46 vragen en antwoorden en kent na de inzet dezelfde drieslag als de Heidelberger: “ellende, verlossing en dankbaarheid”.
Na een inzet van drie vragen en antwoorden met betrekking tot het “hoogste goed”, volgen zes vragen en antwoorden met betrekking tot de “ellende”: “De kennis van de ellende, gekend uit de wet Gods”, “De eerste oorsprong van alle kwaad”.
Het stuk over de “verlossing” heeft 14 vragen en antwoorden: “Het hoe van de verlossing en waarin zij bestaat”, “Het geloof”, “De twaalf artikelen” en “de sacramenten: doop en avondmaal”.
Het stuk over de “dankbaarheid” heeft 21 vragen en antwoorden: “Dankbaarheid als schuldige plicht”, “De wet van God” en “het gebed”.
Als de inhoud van beide leerboekjes naast elkaar gezet worden, dan valt bij een eerste vergelijking op dat de Goudse Catechismus minder vragen en antwoorden heeft dan de Heidelbergse, omdat (belangrijke en controversiële) leerstukken weggelaten worden. Daarnaast is het opmerkelijk dat het grootste deel van de Goudse Catechismus de dankbaarheid beslaat, terwijl dat bij de Heidelbergse Catechismus de verlossing is (74 vragen en antwoorden). De kortheid (46 vragen en antwoorden) van de Goudse Catechismus is volgens Donteclock dan ook geen pré. “De cortheydt is altijts goet voor de memorie/ maer niet altijts goet voor het verstát. Want indien eenige noodige dingen die daerin behooren te comen/ om de cortheyt wille/ achterghelaten werden/ soo en isser geen ghenoechsame onderwijsinghe. Wederomme indien men veele noodighe dinghen t’zamen wil begrijpen/ ende met weynighe woorden voor stellen/ soo valt die cortheyt duyster/ ende behoeft vele uytlegginghe. Soodanighe cortheydt dan/ en is niet te prijsen. Maer wanneer al t’gene totter salicheyt noodich is te weten/ met corte/ ende nochtans duydelijcke ofte clare woorden voorghestelt wort/ soo is dat een prijselijcke ende profijtelijcke cortheyt.”
Dat de Goudse Catechismus (voortaan: GC) verwijzingen heeft naar Bijbelteksten behoeft ook niet als een pré gezien te worden. “Dewijle oock de Duvvel uyt de Schrift vet heeft ghesproken, en de de Heylighe Schriften niet int lesen maer int verstaen gheleghen zijn.” Daarbij geloven de “papisten” de twaalf artikelen ook. Anders gezegd: het is niet specifiek gereformeerd. En daarmee is de GC dus te algemeen en “niet geheel zuiver”. Ze kan niet alleen dienst doen voor de gereformeerden, “maer oock de Arrianen/ Pelagianen/ Cornhertisten/ Ubiquitisten/ Confessionisten/ ende verscheyden Secten der Wederdooperen/ die hier te lande meer als in andere plaetsen/ te vinden zijn.” De GC trekt geen grenzen, maar blijft bij de “generale ende onverclaerde waerheyt”.
Achter deze algemene en onverklaarde waarheid ziet Donteclock de figuur van Coornhert oplichten. Coornhert had immers opgeroepen tot een “interim” waarin alle predikanten “opten predickstoel den volcke yet anders te predicken, voor te lesen ofte seggen, dan die claere tekst der Heyliger Schriftueren, sonder een syllabe toe ofte af te doen.”
Erfzonde en rechtvaardiging
Een volgend bezwaar is dat de erfzonde niet geleerd en dus “den oorspronck der Sonden niet recht verstaen” wordt. En omdat deze niet geleerd wordt en “de nieuwe Pelagianen/ ic meene de Coornhertisten” de ruimte geeft, dient de GC verworpen te worden “ghelijckse den onsen (HC – NB: de partijen worden hier al gedefinieerd voordat er sprake is van remonstranten en contraremonstranten! – gjg) verworpen hebben”.
Een en ander heeft ook gevolgen voor de rechtvaardigingsleer. “Sommighe sien het gheloove voor sulck een werck aen/ dat Godt alsoo behaeght/ dat hy om deselven werckswille/ ons de gerechtichheyt ende zalicheyt soude schencken. Soo dat wy deur het werck des gheloofs. (naer haer verstant) voor Godt werden gerechtveerdight. Andere ghevoelen/ dat wy niet alleene deur het werck des geloofs/ maer oock deur andere goede wercke ende Christelijcke deuchden/ (diese stellen inde liefde) moeten voor Godt gerechtveerdight werden. Ende alzoo en schrijven se dé Heere Christo/ én zijne genoechdoeninge/ allene onse gherechtigheyt niet toe het werck des gheloofs/ noch eenighe andere goede wercken/ om datse gebrekelijck zijn/ ende de Wet niet en voldoen/ maer houden Christi ghenoechdoeninghe/ gherechticheyt ende heylicheyt/ alleene voor onse gerechticheyt by Godt/ ende het gheloove voor een middel/ ofte hant/ waer deur wy de selve aen nemen/ ende ons toe eyghenen. Ghelijck dat selve alder claerlijcst in de 60. ende 61. vraghen onses Catechismi wert gheleert.” De GC laat het open.
Verdere bezwaren
Donteclock loopt dan de tekst van de GC door en plaatst opmerkingen bij de 46 vragen en antwoorden. Zo stelt hij dat de vraag en het antwoord ten aanzien van het geloof – zijnde “Een seker vertrouwen des gemoets op Jesum Christum/ als op mijnen eenigen eñ volcomené Saelichmaecker, eñ door hem op Godt, mijné Vader, die hem alle macht in hemel eñ aerde gegeven heeft, eñ een oorsaeck der eeuwigher salicheyt gemaeckt, allé den gené die hem gehoorsaem sijn” – ook door “papisten” onderschreven kan worden.
Verder zouden “Ariannen” zich niet storen aan de uitleg van het Apostolicum inzake de Godsleer, vermijdt de GC het woord sacrament, “want de Wederdoopers souden haer dat aen stooté”, wordt de kinderdoop niet behandeld en worden de vragen rondom het Avondmaal – die die juist in de Reformatie zo speelden – ontweken.
“Een schoe/ die aen alle voeten past”
Kortom: de GC is volgens Donteclock te vaag en onuitgesproken om de HC als belijdenisgeschrift te vervangen. De irenische toonzetting is eerder een na- dan een voordeel. Voor Donteclock gaat de waarheid voor de eenheid. “Sy sullen segghen/ datmen behoort te sien op de gheleghentheyt van dese Landen/ in de welck wy vele verscheyden Seckten ende Ghesintheden hebben/ als Papisten / Confessionisten/ Franckisten/ Coornhertisten/ David Joristen/ Mennonisten/ dewelcke oock in verscheydé secten gedeelt zijn/ Ende daer naer behoort te trachten/ om die met ons te vereenighen/ soo vele het moghelijck is/ ofte ymmers hen lieden geen oorsaecke te gheven/ om haer soo vreemt van ons te houden/ alse nu wei doen.” Maar het gevolg is dan wel: “… Wij sullen ons vande andere uytlandtsche Ghereformeerde Kercken moeten scheyden/ om met den Secten/ ofte andere Religien/ die wy hier te lande hebben/ te vereenighen.”
Kortom: de Goudse Catechismus is als een “schoe/ die aen alle voeten past/ waer deur het groot onderscheydt dat tusschen den Christenen altijt is gheweest/ ende wesen sal/ van weghen de verscheydenheydt der leere wechgenomen soude werden/ alsomen meent / sonder nochtans dat yemandt zijn voorgaende gevoelen behoefde te verlaten/ als niet strijdende teghens de woorden deses Catechismi.”