Hoed de kudde van God…

Preek over 1 Petrus 5:1-11, gehouden op 5 juli 2020 in de Dorpskerk van Vreeswijk, bij de (her-)bevestiging van ambtsdragers.

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Het is vandaag een vreugdevolle dag.
Ja, niet omdat twee broeders vandaag afscheid nemen van de kerkenraad. Wat dat betreft voel je altijd iets van “pijn”, ook al hebben ze er drie perioden op zitten.
Nee, het is een vreugdevolle dag omdat broeders gereed staan, al zitten ze nu, om het ambt voor het eerst of opnieuw op zich te nemen.

Nu kennen wij het zogenaamde “ambt aller gelovigen”. Daarmee wil gezegd zijn dat alle leden van de gemeente – u dus ook – zijn geroepen om met de gaven die we gekregen hebben elkaar te dienen.[i]
Maar tegelijkertijd heeft de gemeente mensen nodig, die gaven van God hebben ontvangen om de gemeente te leiden.

Vanavond worden er diakenen en ouderlingen herbevestigd en ouderlingen bevestigd.
Diakenen en ouderlingen hebben wij tegenwoordig in meerdere soorten.
We hebben een jeugddiaken, een diaken die zich speciaal op Cross Culture zal richten.
Pastorale ouderlingen, dus ouderlingen die op huisbezoek gaan en pastoraat bedrijven.
Een evangelisatie ouderling, een ouderling die nadenkt en beleid uitzet inzake het evangelisatiewerk.
En ouderling-kerkrentmeesters. Hun primaire taak ligt niet zo zeer in het pastoraat, maar in het bewaken van de instandhouding van de openbare eredienst. 
Zij kijken dus niet alleen naar de geestelijke, maar ook naar de stoffelijke belangen van de gemeente. 
Juist opdat de prediking van het evangelie voortgang zal hebben en de sacramenten bediend zullen worden.

Nu is het de vraag of Petrus jeugddiakenen, evangelisatie-ouderlingen en ouderling-kerkvoogden kende.
Ik denk eigenlijk van niet.[ii]
Het beeld dat het Nieuwe Testament geeft, lijkt wat anders. We komen wel woorden tegen als “apostolos” – apostel, “diakonos” – diaken, “episkopos”- opziener en “presbuteros” – oudste.
Maar soms kan iemand – zoals we lazen bij Petrus zowel apostel als oudste zijn en bisschop worden… 

In Handelingen zien we hoe er een concrete gemeenten ontstaan. 
Allereerst in Jeruzalem. De apostelen hebben de leiding, maar dat wil niet zeggen dat alles vlekkeloos verloopt.
Op een gegeven moment is er gemopper tussen de Griekssprekende en Hebreeuws sprekende gemeenteleden. Diakenen worden aangesteld.[iii]
Die diakenen doen meer dan met een collectezak rondgaan. We lezen van hen dat ze preken en “wonderen en grote tekenen”[iv] doen. 
Van de eerste martelaar, de diaken Stefanus, hebben we onlangs zijn “preek” gehoord. Als dank werd hij na zijn “preek” gestenigd[v]
Een andere diaken Filippus, preekt in Samaria, doet tekenen en ook daar ontstaat een gemeente[vi]
In hetzelfde hoofdstuk zien we dat de diaken Filippus ook doopt.[vii]
Je zou dus kunnen zeggen dat het er allemaal niet zo formalistisch aan toe gaat in het Nieuwe Testament.
Niemand zegt: “Hoho, diakenen horen niet te preken. Zij gaan niet over de leer. Ga eens gauw voor de armen zorgen”. 
Nee. Men leeft helemaal onder en door de bezieling van de Heilige Geest. 

En er zijn niet alleen ouderlingen en diakenen.
In Efeze 4 spreekt Paulus over “apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars”. En hun werk bestaat daarin “om de heiligen toe te rusten, tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus”.[viii]

Tegelijkertijd zie je in het Nieuwe Testament ook een andere beweging ontstaan, namelijk dat er orde op zaken gesteld wordt.
Zie bijvoorbeeld de eerste Korinthe-brief[ix].
Daarin zegt Paulus dat “God geen God van wanorde is, maar van vrede”. En daarom moeten de zaken in de gemeente “op een gepaste wijze en in goede orde gebeuren”[x].
Dat houdt ook in dat er iemand toe moet zien of dat daadwerkelijk ook gebeurt, inclusief optreden als het niet gebeurt. 
Leidinggeven dus.

Dat er leiders in de gemeente is, vindt Paulus belangrijk.
Denk ook aan de aanvangstekst. Titus moet op Kreta orde op zaken stellen; ouderlingen aanstellen.

In Handelingen 14 lezen we dat Paulus en Barnabas tijdens de eerste zendingsreis in elke gemeente door het opsteken van de handen ouderlingen lieten kiezen. 
Tussen “haken”: de verkiezing van ambtsdragers werd gedaan “tijdens vasten en bidden”.[xi] 

Ik weet niet of u dat doet, of ooit gedaan heeft: “Gevast en gebeden” toen u namen in mocht dienen.
Maar toen ik het afgelopen week weer las, dacht ik: “Ik heb dat nog nooit gedaan, maar het is wel mooi… Zo houd je het ook geestelijk.”[xii]

In de pastorale brieven, de brieven aan Timotheüs en Titus, spreekt Paulus over “opzieners en diakenen”[xiii]
En hij doet er direct profielschetsen bij, zaken waar Timotheüs en Titus op moeten letten. In die profielschetsen komen woorden voor als “de man van één vrouw, beheerst, bezonnen, eerbaar, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, niet verslaafd aan wijn, niet vechtlustig, niet uit op schandelijke winst, zonder geldzucht, niet strijdlustig, een zuiver geweten, onberispelijk, niet te beschuldigen van losbandigheid of opstandigheid, niet eigenzinnig, niet opvliegend, goedwillend, rechtvaardig en heilig”.

Als je dat leest en rustig op je in laat werken, dan kun je iets hebben van “Oei, ik voldoe niet aan de profielschets…”

Misschien denken jullie dat ook.
Ik hoop het eigenlijk.
Waarom?
Omdat dat je nederig maakt.
Klein, afhankelijk.
Niet hoogmoedig, maar ootmoedig.
“Och Heere, dat U mij wil gebruiken…”
“Houd mij dicht bij U”.

Het brengt ons bij de Petrusbrief.
In het tweede hoofdstuk heeft hij de huisslaven aangesproken[xiv].
In het derde hoofdstuk de vrouwen en de mannen.
En nu aan het einde in het laatste hoofdstuk spreekt hij de ouderlingen aan.
Nou ja, “spreekt”, hij vermaant hen.
Spoort hen aan: “Hoed de kudde van God die bij u is en houd daar toezicht op”.

Mooi, dat Petrus dat zegt.
Want ooit zei een Ander tegen hem: “Hoed Mijn schapen”[xv].
Op dat moment had Petrus wellicht ook niet het idee dat hij aan Paulus zijn profielschetsen voldeed. 
En toch… Hij had Jezus lief. Dat was de kern! 
Dat is de kern: “U weet dat ik van U houd”[xvi].

“Hoed de kudde van God…
en houd daar toezicht op”
Lukt dat broeders?
Kennen wij de kudde?
Kennen wij de schapen?
Ja, niet alleen bij naam “O ja, dat is ehh…”
Ik bedacht me dat het makkelijker is een kudde te weiden van 30 á 40 schapen, dan één van 800.

Vaak heb ik met jeugdouderlingen – in de tijd dat ik bij de HGJB werkte – dit gedeelte besproken en gevraagd:
“Ken je de kinderen? 
Waarom ze doen wat ze doen?
Wat zit achter het gedrag?
Waarom zeggen ze wat ze zeggen?
Hoe is de thuissituatie?”

Enzovoorts.

In het onderwijs trouwens ook.
“Kennen wij die zogenaamde lastige leerling echt?
Is “lastig gedrag” geen schreeuw om aandacht?
Een vraag om gezien en geliefd te worden?
Leiden wij?
Sturen we ze goede kant op?”

En in de gemeente is dat allemaal niet anders.
“Leiden wij richting het Koninkrijk?
Leiden wij, of zijn wij trendvolgers
?
Gaan we voorop? Of sukkelen we er een beetje achteraan…”
Van ons wordt toch echt gevraagd om leiding te geven.
Voor te gaan.

“Hoed de kudde van God…
en houd daar toezicht op.”
Ik merk dat ik me soms afvraag: “Ken ik de kudde wel?”
“Ken ik ze wel bij name?”
Bij name kennen is meer dan dat je de naam weet…
Je kunt namenlijsten hebben, maar als je niet weet wie er bij de namen hoort.

“Hoed de kudde van God…
en houd daar toezicht op.”
Weten we waar de kudde gevaar loopt?
Welke gevaren de kudde bedreigen?

In vers 8 zal Petrus zeggen “uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek naar wie hij zou kunnen verslinden”.
Zou het nu anders zijn?
Zou de tegenpartij ze vandaag niet weg willen halen bij de kudde?
Weghalen bij Jezus.

En dat doet de duivel op tal van manieren.
Maar het grondpatroon is overal hetzelfde en het doel ook: Weghalen bij Jezus. Isoleren en verslinden.

In die zin kun je de corona-tijd ook wel als een aanval van de boze zien.
Het contact met de gemeente verslapt.
Schapen komen op zichzelf, met alle gevaren van dien…

“Hoed de kudde van God…
en houd daar toezicht op.”

Let op dat dit een gezamenlijke opdracht is.
Dus iets wat we samen als kerkenraad, als ouderlingen en diakenen hebben te doen.
Samen mogen doen.

“Mogen” zeg ik. Daarom voegt Petrus eraan toe:
niet gedwongen, maar vrijwillig; 
Niet omdat het nu eenmaal moet. 
Met het mes op de keel.
Maar omdat je van God houdt en van mensen.
Daarom steek je er zoveel tijd, aandacht en energie in.

In het afgelopen jaar viel me op hoeveel tijd, aandacht en energie in het kerkenwerk gestoken wordt.
Je zou het eens aan de partners moeten vragen… 
“Ben je vanavond nou alweer weg?” 
“Ja schat ik moet…”


Ondertussen ben ik wel dankbaar voor en blij met alle aandacht, tijd, liefde en energie die er geïnvesteerd is en wordt.

niet uit winstbejag, maar bereidwillig;
Niet uit winstbejag. Dat geldt natuurlijk niet voor jullie.
Maar meer voor de rondtrekkende predikers in Petrus’ dagen, die dachten “Mooi, ik wil een dak boven m’n hoofd, goed eten. En als mijn buikje rond is, trek ik weer verder…”

Ze gedragen zich als de slechte herders uit Ezechiël 34[xvii].
Ezechiël 34 is een ontzettend leerzaam gedeelte, als het over hoeden en weiden gaat.
Ik zal het daarom langzaam voorlezen, omdat het precies de kern van Petrus’ betoog raakt.
Wee de herders van Israël die zichzelf weiden! Moeten de herders niet de schapen weiden?
3U eet het beste op en u kleedt u met de wol; u slacht het vetgemeste, maar de schapen weidt u niet.
4Het zwakke versterkt u niet, het zieke geneest u niet, het gebrokene verbindt u niet, het afgedwaalde brengt u niet terug en het verlorene zoekt u niet, maar u heerst met geweld en met harde hand over hen.
5Ze zijn overal verspreid, zonder herder, en ze zijn alle dieren van het veld tot voedsel geworden: ze zijn verspreid.
6Mijn schapen dwalen rond op alle bergen en op elke hoge heuvel. Over heel het aardoppervlak zijn Mijn schapen verspreid. Er is niemand die naar ze vraagt, en niemand die ze zoekt.”

Dat die schapen dwalen, komt niet zozeer omdat het van die eigenwijze schapen zijn. Dommeriken… 
Nee, omdat er geen herder is…
Daarom zegt de HEERE in vers 11: “Zie, Ik zal Zelf naar Mijn schapen vragen en naar ze op zoek gaan.” De Goede Herder zoekt ze op.
En Hij wil daarbij ons gebruiken. Opdat we zullen hoeden, weiden.

En weiden wil dus zeggen:
Het zwakke versterken.
Het zieke genezen.
Het gebrokene verbinden.
Het afgedwaalde terugbrengen.
Het verlorene zoeken.

En dat niet als mensen die heerschappij voeren over het erfdeel van de Heere, maar als mensen die voorbeelden voor de kudde geworden zijn.
Voorbeelden.
Denk erom: Wij dienen voorbeeldig te zijn.
Kinderen kopiëren.
Gods kinderen ook.

4En als de Opperherder verschijnt, zult u de onverwelkbare krans van de heerlijkheid verkrijgen.
Weten jullie nog hoe we het seizoen begonnen?
3Geprezen zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, 
Die ons, overeenkomstig Zijn grote barmhartigheid, opnieuw geboren deed worden tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden,
4tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkbare erfenis, 
die in de hemelen bewaard wordt voor u”.

Ook toen ging het over onverwelkbaar.
We leven in de verwachting van Jezus’ komst.
In de verwachting van het Koninkrijk, waarvan wij dagelijks bidden dat het kome.

Ik ga afronden, maar wil nog kort twee dingen zeggen:
Ten eerste. Tegen de jongeren wordt ook wat gezegd. 
Maar ik denk dat het toegepast kan worden op heel de gemeente. Want vaak piepen de jongen zoals de ouderen zingen. Ik ga dat nu niet behandelen, dat komt woensdag wel in de Voorhof.
Maar vers vijf geef ik vanavond toch mee: “wees aan de ouderen onderdanig; en wees allen elkaar onderdanig. Wees met nederigheid bekleed”.
Dominee de Pater preekte er al over.

Nederigheid, bescheidenheid gaat zo in tegen onze tijdsgeest waarin het jezelf profileren zo hoog genoteerd staat.
Waarin iedereen schreeuwt en roeptoetert: “Zie mij, zie mij” en “Maar ik vind…”
We leven in een tijd waarin je vooral “voor jezelf moet opkomen; jezelf moet laten gelden”.
Petrus leert echter: Wees bescheiden. Wees met nederigheid bekleed; “want God keert Zich tegen de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade”.

En het tweede wat ik wil zeggen is: Zet een streep bij vers 7!
“Werp al uw zorgen op Hem, want Hij zorgt voor u”.
Hij gaat niet pas voor ons zorgen als wij onze zorgen op Hem werpen.
Nee, juist omdat Hij voor ons zorgt. Daarom werpen wij al onze zorgen op Hem!
Die de Opperherder is!

Het is vandaag een vreugdevolle dag.
Het is een vreugdevolle dag omdat broeders gereed staan om het ambt voor het eerst of opnieuw op zich te nemen.
En hoe kan ik beter afronden dan met de woorden van onze mede-ouderling zelf:

10De God nu van alle genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, Hij Zelf moge u – na een korte tijd van lijden – toerusten, bevestigen, versterken en funderen.
11Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.

Amen


[i] Vgl. 1 Kor. 12:4-6 en 1 Pet. 4:10.
[ii] Zie ook C. Graafland, Gedachten over het ambt, Zoetermeer: Boekencentrum, 1999. Interessant is in deze Eusebius’ Kerkgeschiedenis. Vertaal, bewerkt en van aantekeningen voorzien van dr. Chr. Fahner, Zoetermeer: Boekencentrum. 2000. C.A. Tukker, Van God en Zijn Kerk. I. De vroege tijd, Utrecht: De Banier, 1975, 53-59, speekt over de drie wapens van de kerk rond 150 na Christus: a. Kanon, b. Belijdenis en c. Ambt. “Ten derde moeten wij letten op de ontwikkeling van het opzienersambt als zekering voor katholiciteit en apostoliciteit in de Kerk en als afgrenzing van de Kerk tegenover de ketters. Reeds bij Ignatius viel ons op, dat het bisschopsambt niet om een institutaire en organisatorische, maar om charismatische en pneumatische redenen als symbool van eenheid en gezag gold. (…) Von Harnack geeft ook uit later tijden, typische voorbeelden van het voorlopig nog on-hiërarchische en het eenheidbevorderend karakter van het bisschopsambt. Hiertoe zal niet weinig hebben bijgedragen dat de Kerk niet alleen tegenover de ketters stond, maar ook tegenover de staat in menige vervolgingssituatie, en althans temidden van de haar omringende wereld een eigen gemeenschap van de Geest beleed te zijn”.
[iii] Hand. 6:1 e.v..
[iv] Hand. 6:8.
[v] Hand. 7:58.
[vi] Hand. 8:5 e.v..
[vii] Hand. 8:38.
[viii] Ef. 4:11,12.
[ix] Met name 1 Kor. 12 en 14.
[x] 1 Kor. 14:33 en 40.
[xi] Hand. 14:23.
[xii] Al moet je er ook weer geen nieuwe wet van maken. Dan wordt het weer ‘vleselijk’. In ieder geval zal zo voorkomen zijn dat kerkenraadsverkiezingen een ‘partij-politiek’ gebeuren werden.
[xiii] 1 Tim. 3:1-13; 1 Tim. 5:17-20; Tit. 1:5-9.
[xiv] 1 Pet. 2:18-25.
[xv] Joh. 21:16.
[xvi] Joh. 21:15, 16 en 17.
[xvii] Ez. 34:2-6.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s