Voor ons ons voor (Zondag18)

Kapel van de Hemelvaart (c) Alfred Muller

Preek gehouden in de avonddienst van zondag 9 mei 2021 in de Dorpskerk van Vreeswijk – Nieuwegein.

Gemeente van onze Heere Jezus Christus.

Ik wilde vanavond twee vragen met u bespreken.

De eerste vraag is: Waar is Jezus? En dan iets zeggen over het “dat” en het “nut” van de Hemelvaart.
En de tweede vraag is: Waar ben ik? Of waar ben jij, waar bent u?

Twee vragen dus, die me ook met het oog op de naderende Hemelvaart uiterst relevant lijken.

1. Waar is Jezus?
2. Waar ben ik?

Eerst dus “Waar is Jezus?”

Het viel me op dat die vraag bij de Hemelvaart en in de brieven niet gesteld wordt.
“Waar is Jezus?”
Nee, waarom zouden ze.
Voor de ogen van Zijn discipelen is Hij van de aarde naar de hemel opgeheven.

Er is bij de discipelen totaal geen verwarring bij de Hemelvaart.
Met Pasen wel. 
Daar is het lichaam van Jezus zoek.
Daar zijn Maria Magdalena en Petrus en Johannes in verwarring: “Waar is Jezus?” “Het lichaam is weg”.

Verwarring en ook twijfel. Als Jezus als de Levende is verschenen aan discipelen, zonder Thomas – houdt Thomas het nog een week vol “Jezus echt opgestaan? Ik geloof er niets van…”

Maar met Hemelvaart wordt er niet getwijfeld.
Heerst er geen verwarring.
Is alles zo helder als wat: Jezus vaart naar de hemel.

De Catechismus zegt daarbij in antwoord 46 “dat Hij ons ten goede daar is, totdat Hij wederkomt om te oordelen de levenden en de doden”.

Jezus is in de hemel.
En vandaar zal Hij terugkomen om te oordelen de levenden en de doden.

Ja…
Toch kun je dan iets hebben van “jammer”.
Ik zou Hem zo graag willen zien.
Ik zou Hem zo graag onder vier ogen willen spreken.
Jammer…

Maar mij viel in de afgelopen week weer op dat de discipelen helemaal niet “Jammer zeg…” zeggen.
Nee, ten aanzien van de Hemelvaart lezen we bij Lukas “En zij aanbaden Hem en keerden terug naar Jeruzalem met grote blijdschap.
En zij waren voortdurend in de tempel, terwijl ze God loofden en dankten. Amen”.

En in Handelingen schrijft Lukas dat ze naar de Hemelvaart teruggingen naar Jeruzalem, naar de bovenzaal en daar eensgezind volharden in het bidden en smeken.
Niets over verdriet, of weemoed.

Nee, zij “loofden en dankten” God.
De Hemelvaart was voor hen niet zo zeer een fietsdag, maar een feestdag!
Een feestdag dat brengt tot loven en danken.


Het is de vraag of dat voor ons nog zo is.
Bij ons kan zomaar gezegd worden: “Laten we de dienst maar om 09.00 uur doen, dan heb je nog wat aan je dag…”.

Een kerkdienst met Hemelvaart als verplicht nummer.
Maar hebben we dan wel door dat Hij “voor ons” en “ons voor” ging?

Dat Hij – en dan citeer ik antwoord 49 – dat Hij – één – in de hemel voor het aangezicht van Zijn Vader onze Voorspreker is.[i] Onze Advocaat, Pleitbezorger, Verdediger. Dat Hij voor ons pleit bij de Vader als wij zondigen.
“Maar Vader… ook voor hem, ook voor haar heb ik Mijn bloed toch gegeven”.

Dat Hij – twee – als het Hoofd van Zijn lichaam al daar is, waar wij hopen te komen. Namelijk bij God. En dat dát de verzekering is dat wij er ook zullen komen.
Omdat Hij daar voor ons plaats bespreekt en plaats bereid.
“En als Ik heengegaan ben en plaats voor u gereedgemaakt heb, kom Ik terug en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben”.[ii] 

En dat Hij drie vanuit de hemel Zijn Geest zendt.

De catechismus spreekt hierbij over een pand en een tegenpand.

Wij denken tegenwoordig bij “pand” aan een huis,  of een “grachtenpand”. Aan een gracht in Amsterdam of zo.
Maar bij pand en tegenpand moet je aan iets anders denken.

Vroeger – al zal het vast nu nog wel gebeuren – lieten mensen die voor lange tijd uit elkaar gingen een mooi sieraad of een ander symbool maken.
Bijvoorbeeld twee kettingen met een half hartje. Die halve hartjes kon je tegen elkaar leggen zodat je één hart krijgt.

Nou, jij neemt jouw onderpand, jouw halve hart mee – nadat je natuurlijk eerst vaarwel hebt gekust en tot ziens hebt gezegd. Je neemt het halve hart mee, waardoor je altijd aan die ander zult blijven denken. 
En die ander heeft het “tegenpand”’, de andere helft van het hart, zodat die ander steeds aan jou zal blijven denken.

En als je elkaar dan na zoveel jaren weer ontmoet, kun je die twee helften weer tegen elkaar leggen. “O wat heb ik naar je verlangt, maar nu zijn we weer samen”.

Nou, zoiets doet Jezus met ons.
Hij gaat naar de hemel, maar laat ons niet alleen achter.
Zelf is Hij het bewijs, het onderpand dat wij daar onze plek hebben. Bij God.
Hij is daar, en wij straks ook. 
Maar tegelijk is Jezus door Zijn Geest bij ons. 
Zoals beloofd bij Zijn afscheidsgesprek:
“Maar Ik zeg u de waarheid: Het is nuttig voor u dat Ik wegga, want als Ik niet wegga, zal de Trooster niet naar u toe komen; maar als Ik heenga, zal Ik Hem naar u toe zenden.”[iii]

En dat is dus het derde: “Hij zendt ons Zijn Geest tot een tegenpand”.

En door de Heilige Geest, door Zijn kracht “zoeken wij wat daarboven is, waar Christus is, zittende aan de rechterhand van God, en niet wat op de aarde is”.

Waar is Jezus?
Met Zijn lichaam, Zijn opstandingslichaam is Hij in de hemel.
Maar door Zijn Geest is Hij overal.
Niet geboden aan één plaats, aan één plek.

Dat zijn wij wel. 
Als ik in Nieuwegein ben, kan ik niet tegelijkertijd in Gouda zijn, of in Amsterdam, of waar dan ook.
Maar Hij dus wel.
Daarover gaan de vragen 47 en 48.
Antwoord 47 “Naar Zijn menselijke natuur is Hij niet meer op aarde; maar naar Zijn Godheid, majesteit, genade en Geest wijkt Hij nimmermeer van ons”.

Dat is toch feest?

Nou, ja…
In de kerk heeft dat behalve tot feest ook tot discussies geleid. Tot ruzie zelfs, rondom – nota bene – het Avondmaal.
Kijk, het gaat hier om de belijdenis van Chalcedon: “Jezus is waarlijk mens en waarlijk God”.[iv]
Maar hoe zit dat dan bij de Hemelvaart?

Is Hij dan niet bij ons zoals Hij beloofd heeft: “En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld”.[v]

Luthers zei ten aanzien van het brood en wijn bij het Avondmaal: “Dit is Mijn lichaam”. 
Zwingli, nuchterder, zei: Dat kan toch niet. Dat is brood. En brood is brood. En wijn is wijn. Jezus is in de hemel. 
Maar Luther verdedigde zijn stelling door te zeggen dat door het één-worden van God en mens in Jezus, de menselijke kant van Jezus dezelfde eigenschappen heeft gekregen als de goddelijke kant. 
God is overal aanwezig, en dat geldt nu ook voor de mens Jezus.
Hij kan tegelijk in de hemel zijn, en op elke plek op aarde.
Dus niet alleen op een geestelijke manier, maar lichamelijk. 
Zo is Hij dus n elk stukje brood en elk slokje wijn bij het Avondmaal. 

Zwingli wees dat af.

Calvijn zocht een hogere weg:
Christus is voor het geloof echt aanwezig. Maar de Geest legt die verbinding. Daarom “sursum corda”, de harten omhoog!

Luthers leer betekent immers praktisch dat je bij het Avondmaal vieren “je hart niet omhoog” hoeft te doen, want Jezus is er toch al, met Zijn rondgedeelde bloed en lichaam.
Je kijkt dus niet meer omhoog, maar focust op brood en wijn.

Maar goed.
De Heidelberger zegt:
“Naar Zijn Godheid, genade, majesteit en Geest wijkt Hij nimmermeer van ons.”

En dat is toch een troost voor aangevochten harten.
Dat Jezus tegen je zegt: “Ik ben bij je”.
En Hij zegt het niet alleen.
Hij is bij je!


Kortom: In de Bijbel en in de Catechismus worden het “dat” en het “nut” van de Hemelvaart besproken.

Er worden in ieder geval geen discussies gevoerd over “waar is de hemel?”. “Waar is de hemel in een eindeloze ruimte?”
“Is het ergens achter een zwart gat?”

Nee, Jezus is bij God Die “een ontoegankelijk licht bewoont. Hem heeft geen mens gezien en niemand kan Hem ook zien. Hem zij eer en eeuwige kracht. Amen”. (1 Tim. 6:16).

Met Pinksteren zal Petrus Psalm 110 aanhalen die wij lazen.
Geschreven, gecomponeerd door David, maar Petrus zal zeggen “David is niet opgevaren naar de hemelen, maar hij zegt: De Heere heeft gesproken tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden neergelegd zal hebben als een voetbank voor Uw voeten.

Laat dan heel het huis van Israël zeker weten dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus, Die u gekruisigd hebt”. (Hand. 2:34-36).

Daarom kunnen we de vraag “Waar is Jezus?” beter vervangen door “Waar ben ik?”.

Hoezo?
Nou omdat de vragen “Waar is Jezus?” en “Waar is de hemel?” ons niet echt vooruit helpen. 
De vragen stichten mijns inziens niet.

Wat wel sticht zijn die andere Bijbelgedeelten die we lazen: Kolossenzen 3 en Hebreeën 10.
En de vraag “Waar ben ik?”.

In Kolossenzen 3 lazen we:
“Zoek dan de dingen die boven zijn, waar Christus is, Die aan de rechterhand van God zit.
Bedenk de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn,
want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God.
Wanneer Christus geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.”


En dat zoeken, dat hemels gerichte, dat is de omgang met Jezus uit zich heel concreet in het aardse leven. Daarover gaat het vervolg van Kolossenzen 3.

Het betekent bijvoorbeeld: geen hoererij, geen ontucht, geen kwade begeerte, geen hebzucht, geen toorn, geen laster, niet liegen. Nou ja u kunt dat allemaal zelf nalezen.
Dan gaat het om de levensheiliging.
Om een nauw – niet een benauwd! – maar een nauw leven, waarin de omgang met de Heere Jezus beoefend wordt.
Bidden, Bijbellezen, bidden…

“Waar ben ik?” als het gaat om die omgang.
Doe ik dat? Doet u dat?
Ben ik, ben jij, bent u biddend en Bijbellezend te vinden?

Het tweede gedeelte uit Hebreeën 10 legt die vraag ook in ons midden. 
En ik dacht: dat Bijbelgedeelte past nog veel beter bij de Hemelvaart.

Pak uw Bijbel er nog maar even bij.

Dankzij de Hemelvaart, en dankzij Goede Vrijdag en Pasen mogen we “vrijmoedig” naar het heiligdom gaan.
Mogen we dus “vrijmoedig” bij God komen.

Voorheen, voor Jezus mocht slechts één keer per jaar alleen de hogepriester daar komen.
Nu – vers 20 – Jezus heeft een nieuwe en levende weg naar dat heiligdom gemaakt.
Wij zijn niet gewend aan en vertrouwd met de tempeldienst, maar wat een ongelooflijke impact moeten die woorden voor de Hebreeën hebben gehad.
“Zomaar naderen…”
Nou ja, “zomaar”. Dank-zij Jezus!

Hij is onze Hogepriester. De Priester-Koning naar de ordening van Melchizedek (vgl. weer Psalm 110).

En daarom vers 22 en 23:
“laten wij tot Hem naderen met een waarachtig hart “
Een oprecht hart. Eerlijk, open.
“in volle zekerheid van het geloof, nu ons hart gereinigd is van een slecht geweten en ons lichaam gewassen is met rein water”.
De Doop! Ons hart gereinigd. Ons geweten dat ons aan kan klagen weet het “Ik ben gedoopt!”.
“Laten wij de belijdenis van de hoop onwrikbaar vasthouden, want Hij Die het beloofd heeft, is getrouw”.

Als Gods Geest werkt, is dat niet om alleen maar te zeggen “Nou bedankt” om vervolgens in een hoekje te gaan zitten of “je eigen ding” te doen.
Net zo goed als de Hemelvaart niet is bedoeld om voor kennisneming aan te nemen. “Nou fijn dat Jezus naar de hemel is… Leuk voor Hem. Wij zien hier op aarde…”

Nee, nee en nog eens nee.
Wij worden mensen die de weg naar de hemel nu al weten te vinden!
Die nu al leven in contact met de Levende Die in de hemel is.

Daarom: “Waar ben ik?” “Ben ik in de hemel te vinden?”. “Nu al!?”

En ben ik te vinden (vers 25) bij de onderlinge bijeenkomsten.
Daarmee worden niet alleen de zondagse erediensten bedoeld, maar alle momenten waarop we als gemeenteleden samen komen. 
Om elkaar aan te sporen.
Om elkaar te bemoedigen.

Want als je elkaar niet ontmoet, dan komt er van vers 24 ook niet veel terecht:
“Laten wij op elkaar letten door elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken”.

En dat kan omdat Jezus niet alleen ver weg is in de hemel, maar heel dichtbij.
In mij, in jou, in u is Hij werkzaam door Zijn Geest.

Daarom kun je Hem in de kring van leerlingen vinden, en daarom is het ook om het even hoe je daaraan meedoet. 

Jezus is er, en daarom ben jij er toch ook?

“en dat zoveel te meer als u de grote dag ziet naderen”.

Daarover zal het gaan met Hemelvaartsdag, komende donderdag.

Vandaag hoorden we twee vragen:
1. Waar is Jezus? Het “dat” en het “nut” van de Hemelvaart”
2. En de tweede vraag: Waar ben ik? 


Hemelvaart: een feest!
En donderdag pas fietsen als je het feest gevierd hebt!

Amen!


[i] 1 Joh. 2:1. Zie ook Joh. 14:6.
[ii] Joh. 14:3.
[iii] Joh. 16:7.
[iv] 451 na Christus. “Wij belijden, in navolging van de heilige vaders, allen eenstemmig dat onze Heer Jezus Christus één en dezelfde Zoon is, volmaakt in zijn Godheid en volmaakt in zijn mensheid, waarlijk God en waarlijk mens, bestaande uit een redelijke ziel en een lichaam, één van wezen met de Vader naar zijn Godheid en één van wezen met ons naar zijn mensheid, ons in alles gelijk, uitgenomen de zonde, van eeuwigheid uit de Vader gegenereerd naar zijn Godheid, maar in het laatst der dagen omwille van onze zaligheid uit de Maagd Maria, de moeder Gods, geboren naar zijn mensheid, één en dezelfde Christus, Zoon, Heer, Eniggeborene, in twee naturen, onvermengd, onveranderd, ongedeeld, ongescheiden; daarbij wordt het onderscheid tussen de naturen in generlei wijze tenietgedaan door de vereniging, maar veeleer de kenmerkende eigenschap van elke natuur bewaard en samengebracht in één persoon en één hypostase, niet alsof Christus is gescheiden of verdeeld in twee personen, maar één en dezelfde Zoon en eniggeboren God, Woord, Heer, Jezus Christus; precies zoals de profeten vanaf het begin betreffende hem hebben gesproken en onze Heer Jezus Christus ons heeft geleerd, en de geloofsbelijdenis van de vaders ons heeft doorgegeven.” Deze belijdenis wordt niet gebruikt in de kerkdiensten van de protestantse kerken, noch in de Romeins-katholieke kerken. Zie verder bijvoorbeeld A. van de Beek, Jezus Kurios. De Christologie als hart van de theologie, Kampen: Kok, 1998.
[v] Mat. 28:20.



Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s