
In de afgelopen vijfhonderd jaar zijn op Dirck Volckertszoon Coornhert (1522-1590) heel wat etiketten geplakt. De in 2017 overleden remonstrantse predikante Christiane Berkvens-Stevelinck stelt daarbij in het boek Dirck Vockerstzoon Coornhert: dwars maar recht vast dat elk etiket dat op Coornhert geplakt wordt, direct tegenspraak oproept.[1] Of dat ook geldt voor de kwalificatie die in 1650 door Jacobus Trigland (1583-1654)[2] van hem wordt gegeven, ‘hart ende bitter vyant’, valt te bezien. In deze bijdrage wil ik dat laatste etiket verduidelijken, omdat ik denk dat de polemiek tussen Coornhert en de gereformeerden vandaag verrassend actueel is.
Etiketten
Coornhert is ‘spiritualist’ genoemd, omdat hij in de Bijbel het levende Woord van God ziet, dat niet in de letter, maar in de geest, door de Geest bekend gemaakt wordt. Omdat Coornhert in al zijn debatten en schrijven constant bezig te zoeken naar objectieve, rationele argumenten die kunnen overtuigen, zou ik hem eerder rationalist noemen.
Coornhert is ook wel voor libertijn uitgemaakt. Een term die in de zestiende eeuw gebruikt wordt voor eigenzinnige denkers die zich weinig aantrekken van kerkdogma’s. Ondertussen is Coornhert niet iemand van laisser-faire, ‘vrijheid, blijheid’. Sterker, hij lijkt mij ‘precies’. Daarbij beschuldigt hij de gereformeerde predikanten van libertijnse gevoelens. In zijn ethiek – de eerste in de volkstaal – Wellevenskunst, zegt Coornhert te schrijven in de hoop dat het volk zich vanwege de godsdiensttwisten niet af zal keren van de goede zeden en ‘also ganschelijck in een libertijnsche vryheyd ende godloos leven verwilderen sal’.[3]
Coornhert is ook mysticus genoemd. Nu had hij inderdaad vrienden die zich bewogen in mystieke stromingen zoals Het Huis der Liefde[4] en de beweging rond David Joris.[5] Ook lijken er invloeden te zijn van Sebastian Franck.[6] Maar met Bonger zou ik zeggen: Coornhert is vooral nuchter en vroom.[7] Een kritische zelfstandig denkend katholiek, een eenzame maar met God gemeenzame christen,[8] die als ‘pedagoog’ streeft naar deugdzame, volmaakte kerkleden. Hij legt alle nadruk op wat een mens moet doen, al tekent hij daar direct bij aan: ‘Ik beken gaarne met uw Calvijn, dat hetgeen God belooft wij zelf niet doen door den vrijen wil of natuur, maar dat het God doet uit genade. Van ons zelf als uit ons zelf vermogen wij niets; in en met God vermogen wij al dat God ons gebiedt’.[9]
Het etiket dat daarom volgens mij het meest passend is, is het etiket van ‘perfectist’.[10] Bruno Becker noemt hem dan ook ‘de zestiende-eeuwse apostel der volmaakbaarheid’.[11] In het streven naar ‘volmaaktheid’, ligt mijns inziens de kern van zijn strijd met de gereformeerden en zijn veroordeling door gereformeerden in de zestiende en zeventiende eeuw.
Jacobus Trigland en zijn drie punten
De in Gouda opgegroeide gereformeerde predikant en hoogleraar Jacobus Trigland, noemt Coornhert in zijn Kerckelijcke Geschiedenissen[12] uit 1650 een
‘hart ende bitter vyant van de Gereformeerde Kercken (…) by alle gelegentheden en ongelegentheden lasterende der selver kercke, leere ende leeraaren op het alderhatelyckste. Hy raesde meest tegen het ketter-dooden, daerover hy soo leelijck als hy konde afmaelde Calvinum, Bezam, ende andere voortreffelijcke Leeraren, omdat die groote Godts-lasteraer Servetus, een Spaenjaert binnen Geneven, door ordre van de Magistraet aldaer met de doot was gestraft’.[13]

Coornhert zoekt gevraagd, maar vooral ongevraagd het debat ‘om de ghereformeerde kercken in den haet te brengen’, waarbij hij onder de dekmantel van kritiek op de gereformeerden zijn eigen ‘libertijnsch ghevoelen allenthalven in te voeren ende uyt alle secten eene olypodrigo[14] te maecken’.[15]
Coornhert streeft volgens Trigland niet alleen naar een mengelmoes. Het is zelfs nog erger. ‘Met zijne opinien (…) stiet hij de gantsche Christelijcke Religie om verre’.
‘Daerom als hy immers wilde disputeren, soo dronghen de predikanten meest op andere zijne opinien met welcke hy de gantsche christelijcke religie om verre stiet: namelijck de loocheninghe van de Erf-zonde, de Rechtveerdicheyt des menschen voor Godt ende volkomenheydt des menschen in desen leven’.[16]
Drie punten noemt Trigland dus, waarmee Coornhert ‘gantsche Christelijcke Religie’ omver zou werpen:
1. De loochening van de erfzonde.
2. De rechtvaardigheid van mensen voor God.
3. De volkomenheid van mensen in dit leven.
Drie punten die alles met de perfecte en de imperfecte mens te maken hebben.
De rechtvaardigheid van mensen voor God
De kern van deze drie punten, het hart van het conflict, is naar mijn mening het tweede punt, de rechtvaardigheid van mensen voor God.[17]
Volgens Johannes Calvijn (1509-1564) is de gereformeerde rechtvaardigingsleer ‘de voornaamste pijler, waarop de godsdienst rust’.[18] De rechtvaardiging van de goddeloze mens (de zondaar) is ook het hart van de Reformatie.[19]
Het was de ontdekking van Luther dat Gods gerechtigheid een schenkende gerechtigheid is en niet iets dat mensen zelf met vrome daden van gehoorzaamheid aan de wet en door werken van boete en berouw verwerven moeten.[20]
God schenkt de gerechtigheid door het geloof.
Calvijn omschrijft de gereformeerde rechtvaardigingsleer als ‘de aanneming, waarmede God ons in genade aanneemt en voor rechtvaardigen houdt. En wij zeggen, dat die gelegen is in de vergeving der zonden en in de toerekening van Christus’ gerechtigheid’.[21]
Het is daarom dat de Heidelbergse Catechismus, een gereformeerd leerboek uit 1562 antwoordt op de vraag[22] ‘Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?’:
‘Alleen door een waar geloof in Jezus Christus; alzo dat, al is het dat mij mijn consciëntie aanklaagt dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen daarvan gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, nochtans God, zonder enige verdienste mijnerzijds, uit louter genade mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, in zoverre ik zulke weldaad met een gelovig hart aanneem’.
Om eraan toe te voegen:
‘Niet, dat ik vanwege de waardigheid mijns geloofs Gode aangenaam ben; maar daarom, dat alleen de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus mijn gerechtigheid voor God is, en dat ik die niet anders dan alleen door het geloof aannemen en mij toe-eigenen kan’.[23]

In zijn geschrift Proeve van de Nederlantsche Catechismo[24] uit 1582 reageert Coornhert op deze vragen en antwoorden als hij schrijft:
‘Alle geloovige inde welcke waerachtelijc (niet imputativelijck) de liefde Godes volmaeckt is, die hout Christi woort ende ghebodt vande liefde volcomelijck. Want de liefde is de onderhoudinghe der gheboden Gods (1 Ioan. 5,3), de vervullinghe des Wets (Rom.13: 8.10) ende de bandt des volcomenheydts (Col. 3,14). Jnden Apostel Johanne ende meer andere gheloovige zijnre tijden, was (soo hy self ghetuyght in den Heilighen Geest) waerachtelijck (niet impuativelijck) de liefde Gods volmaakt.’[25]
Met ‘niet imputativelijck’ haalt Coornhert het gereformeerde leerstuk van ‘de rechtvaardiging van de goddeloze’ onderuit. Het bekende thema uit Luthers theologie simul iustus et peccator, wordt zo aan de kant geschoven.[26]
Volgens Luther worden zondaren krachtens Gods toerekening geheel rechtvaardig verklaard, terwijl ze metterdaad nog zondaren zijn.
Kan iemand zeggen: ‘Ook al zijn er nog zoveel mislukkingen in mijn leven. Ook doe ik dingen die ik eigenlijk niet zou moeten doen. Ik geloof dat ik dankzij Jezus volbrachte werk toch rechtvaardig voor God ben’?
Volgens Coornhert, die spreekt over ‘waangerechtigheid’, moet je het goede doen. Niet alleen geloven dus, maar ook doen. In zijn pamflet Verscheyden Bedacht noemt Coornhert de gereformeerde rechtvaardigingsleer dan ook ‘een ruyme wech’.[27]
Kortom, waar gereformeerden leren dat imperfecte mensen door het geloof in Christus perfect worden verklaard en in Jezus perfect zijn, leert Coornhert dat je zelf – zij het dankzij Gods genade – perfect moet zijn.
De volkomenheid van mensen in dit leven.
Dat brengt ons meteen bij volkomenheid van mensen in dit leven.
In zijn Proeve staat Coornhert uitvoerig stil bij vraag en antwoord vijf van de Heidelbergse Catechismus, waar gevraagd wordt of de mens het liefdegebod ‘God liefhebben boven alles en de naaste als jezelf’ volkomen kan onderhouden.
De Catechismus antwoordt op de vraag namelijk: ‘Nee. Ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten’.
Wanneer dit slechts van niet wedergeboren mensen gezegd zou worden, dus door mensen die God niet kennen en die niet geloven in Jezus als Heer, dan zou Coornhert nog met het antwoord kunnen leven.[28]
Maar als vervolgens in vraag 114, nadat de Tien Geboden in de Heidelbergse Catechismus zijn behandeld, gevraagd en geantwoord wordt: ‘Maar kunnen degenen, die tot God bekeerd zijn, deze geboden volkomenlijk houden?’
‘Neen zij; maar ook de allerheiligsten, zolang als zij in dit leven zijn, hebben maar een klein beginsel dezer gehoorzaamheid; doch alzo, dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar sommige, maar naar al de geboden Gods beginnen te leven’ begint Coornhert te steigeren.
Volgens Coornhert laat de Catechismus met dit antwoord – dat de allerheiligsten de geboden van God niet volkomen kunnen houden, al streven zij er wel naar – zien dat ze als leerboek on-Bijbels is, ja zelfs tegen de Bijbel ingaat.
Mensen kunnen de geboden van God wel onderhouden, aldus Coornhert. Daarbij verwijst hij naar de apostelen en naar iemand als Stefanus, in wie de liefde Gods volmaakt was. Hij bad toen hij gestenigd werd voor zijn beulen ‘Heere, reken hun deze zonde niet toe!’.[29]
In Hemelwerck[30] gaat Coornhert nog eens op de zaak in. En noemt hij de gereformeerde predikanten ‘libertijnen’, omdat ze niet de volmaaktheid leren.
Op de voorkant van het werkje is Ezechiël 13:18 afgedrukt:
‘Wee u die daer kussentjens naeyen onder allen ellen-boghen, ende hooft-peuluwen maken onder ’t hooft, van allerley ouderdommen, om zielen te vangen. Ende als sy dan mijn’s volcx zielen hebben gevangen, soo beloven sy henluyden het leven’.

De voorkant van zijn in 1630 uitgegeven Wercken is in dit geval ook treffend. Daarop staat de Bijbeltekst waar het Coornhert uiteindelijk om te doen is: Mattheüs 5:16:
‘Laet u licht lichten voor de menschen, dat sij u goede wercken siende uwen vader prijsen die inden Hemel is’. In datzelfde Bijbelhoofdstuk staan de woorden: ‘Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is’.[31]
De loochening van de erfzonde.
Dat brengt ons bij het derde en laatste punt: de loochening van de erfzonde. Waar ik boven de rechtvaardigheid van mensen voor God.de kern noemde, zou je de loochening van de erfzonde de kiem kunnen noemen.
Al in 1562 schrijft Coornhert Ofde siele, dan of de wille zondight.[32] Coornhert maakt dus onderscheid tussen de ziel, de eigenlijke mens en de wil.[33] Nederlandse gereformeerden vertalen dit geschriftje in het Latijn en sturen dat naar Theodorus Beza (1519-1605) in de hoop dat de opvolger van Calvijn in Geneve erop zal reageren.
In dit geschrift betoogt Coornhert dat niet de ziel, maar de wil zondigt. De ziel is voortgekomen uit de goede God en is daarom zelf ook goed en redelijk.
De ziel wordt echter bestuurt door de wil.
Coornhert onderscheidt daarbij twee willen: een slechte en een goede wil. Voordat er een goede wil is, moet de slechte wil verworden, vergaan en sterven.[34]
Het kwaad kan volgens Coornhert niet voortkomen uit de geschapen ziel. De ziel is namelijk ‘middellijk’ en van God afkomstig, dus goed.
De zonde komt dan ook voort uit de wil. Mensen willen het goede, maar doen soms het verkeerde en dat komt door onwetendheid.
Een mens onderscheidt zich door de rede (‘het pondje’) van het dier en heeft daarom de plicht de rede te gebruiken en zo het goede te doen. Een mens komt onwetend ter wereld. Maar ‘onwetend blijven is de enige zonde van de mens en de oorzaak van elke dwaling’.
Beza reageert niet. Ook niet als het verzoek op 1 september 1565 herhaald wordt.[35] Het geschrift leidt wel tot een dispuut in 1579 van Coornhert met gereformeerde predikanten in Haarlem.[36] In dit dispuut ontkent Coornhert dat mensen zondig geboren worden[37] en stelt net als eerder Augustinus’ tegenstander Pelagius deed, dat mensen zondigen vanwege de verkeerde voorbeelden die zij zien. De erfzonde ontstaat uit het aanleren van het verkeerde. Maar mensen zelf zijn goed, want door God geschapen. Niet geneigd tot alle kwaad, maar tot alle goed.
Nu leren gereformeerden niet dat dat de mens niet met rede en zedelijkheid geschapen is. Het verschil is dat zij stellen dat een mens richting God weinig met die rede en zedelijkheid doet en kan beginnen. Er zit iets in de mens, dat tegen God en Zijn gebod in gaat. Iets irrationeels. Daarom moet niet ons doen worden bijgesteld, maar moet ons zijn vernieuwd worden.
Erfzonde zou je ook oorsprongszonde kunnen noemen. Met de term wordt de radicaliteit van de zonde in mensen aangewezen.[38] Om vervolgens radicaal over de genade te kunnen spreken. Daarbij ligt de nadruk niet op wat een mens moet, maar op wat God in Jezus doet. Hij stierf als verzoening voor de zonden. Zijn verzoenend sterven is en blijft het rustpunt van het hart. Op de Dordtse Synode van 1618-1619 wordt de zonde- en genadeleer uitgevouwen in de Dordtse leerregels.[39]
Vijfhonderd jaar later
Coornhert heeft de gereformeerden in de zestiende en zeventiende eeuw beziggehouden en gedwongen tot nadenken. In de particularia van de acta de Nationale Synode in Den Haag van 1586[40] lezen we de opmerking: ‘Oft niet raedsam en sij de handelinge Coornherts telaten drucken ende middel [te bedencken] vande onkosten. Item te beletten ende tebeantworden de boecken vande onrustige gheesten als Harengii, Coolhasii, Hermanni Herberti, Coornherts, [Bulcki] ende andere, ende voort in haere sake by dese vergaderinge te handelen. Z.H. 31. Sal mede aengegheuen worden oft raedsam sij den handel met Coornhert gehouden te laten drucken ende de onkosten te vinden’.
In de notulen van de provinciale synode in Dordrecht van 1608,[41] achttien jaar na zijn dood is te lezen dat de gereformeerden het raadzaam vinden een verweerschrift te laten schrijven tegen zijn werk. Zijn ‘geest’, zijn denken was blijkbaar nog springlevend.

En dat is dat denken vijfhonderd jaar na zijn geboorte nog. Ook vandaag vragen mensen in de kerk zich af ‘Hoe perfect ben ik eigenlijk?’ ‘Waarom doe ik dingen die ik eigenlijk niet zou moeten doen?’ ‘Zeg ik niet te snel: ‘Ach ik ben maar een mens, dus imperfect’. ‘Deug ik wel in de ogen van God?’
Coornhert roept op en spoort aan tot volmaakte deugdzaamheid.
Het is de vraag of gereformeerden vandaag nog durven rusten in het volbrachte werk van Jezus Christus die een ‘volkomen Zaligmaker’ is, die voor ons is geworden: wijsheid van God en gerechtigheid, heiliging en verlossing.[42] Of dat zij ondertussen ook denken: ‘Door het geloof alleen?
Da’s toch wel heel goedkoop en makkelijk…’
Artikel verschenen in ‘Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis’, jaargang 25 nummer 3, september 2022.
[1] Christiane Berkvens-Stevelinck. ‘Coornhert, een eigenzinnig theoloog’, in H. Bonger e.a., Dirck Volckertszoon Coornhert: dwars maar recht (Zutphen, 1989) 18-31. Zie ook de website van Kees Plaizier die een pagina wijdt aan de beeldvorming rondom Coornhert, https://hermanherbers.nl/coornhert/beeldvorming/ (geraadpleegd op 19 augustus 2022).
[2] Zie voor hem de links op http://www.biografischportaal.nl/persoon/01532592 (geraadpleegd op 19 augustus 2022).
[3] D.V. Coornhert, Wercken I (Amsterdam, 1630) Fol. 270. Zie ook F.D.J. Moorrees, Dirk Volckertszoon Coornhert, notaris te Haarlem: de libertijn, bestrijder der Gereformeerde predikanten ten tijde van prins Willem I: levens- en karakterschets, (Schoonhoven, 1887) 179.
[4] In 1539 opgericht door Hendrik Niclaes, “leerling” van David Joris. In 1581 bekritiseert Coornhert Niclaes fel in zijn Spiegelken, vande ongerechtigheyt ofte menschelijckheyt des vergodeden H.N. vader vanden huyse der liefden. Een mooie titel als je bedenkt dat het hoofdwerk van Niclaes Den Spiegel der Gerechticheyt draagt.
[5] Zie de links op http://www.biografischportaal.nl/persoon/21284216 (geraadpleegd op 19 augustus 2022).
[6] Zie http://www.biografischportaal.nl/persoon/39968142 (geraadpleegd op 19 augustus 2022).
[7] Vergelijk de titel van het boek H. Bonger, Dirck Volckertszoon Coornhert: studie over een nuchter en vroom Nederlander (Lochem, 1942).
[8] Zie https://hermanherbers.nl/coornhert/coornherts-geloofsleven/ (geraadpleegd op 19 augustus 2022).
[9] B. Becker, ‘Coornhert, de zestiende-eeuwse apostel der volmaakbaarheid. Voordracht gehouden in de maandelijkse vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, november 1925’ verschenen in Dirck Volckertsz. Coornhert, Op zoek naar het hoogste goed (ed. H. Bonger) (Baarn, 1987) 143.
[10] Zie bijvoorbeeld Mirjam G.K. van Veen, ‘No one born of God commits sin’ in Nederlands archief voor kerkgeschiedenis, vol. 84, Leiden: Brill, 2004, 338-357.
[11] B. Becker, a.w., 133-155.
[12] J. Trigland, Kerckelijcke geschiedenissen, begryjpende de swaere en bekommerlijcke geschillen, in de Vereenigde Nederlanden voor-gevallen… (Leiden, 1650).
[13] Trigland, Kerckelijcke geschiedenissen, 342.
[14] Het woord olypodrigo is verbastering van een Spaans gerecht “Olla podrida”, wat in het Frans “potpourri”, “mengelmoes” wordt genoemd. Gestoofde kliekjes.
[15] Trigland, Kerckelijcke geschiedenissen, 342.
[16] Trigland, Kerckelijcke geschiedenissen, 342.
[17] C. Graafland, Van Calvijn tot Barth. Oorsprong en ontwikkeling van de leer der verkiezing in het Gereformeerd Protestantisme (’s Gravenhage, 1987) citeert op pagina 400 een brief van H.F. Kohlbrugge uit 1835 aan zijn vriend Van Heumen waarin Kohlbrugge o.a. schrijft: ‘En vanwaar komt dat heirleger van Remonstranten reeds zoo vroeg? En waarom wist professor Saravia den volmaaktheidsdrijver Coolhaas of Coornhert (hoe heette hij ook?) niet neer te sabelen? Ach welk een lang dispuut en wat geschrijf? (..) En waarom heeft men zich laten verschalken en afbrengen van de justititia Christi tot de praedestinatie, waardoor de Synode van 1618 zulk een ongelukkige houding heeft verkregen, moetende de Remonstranten uitwerpen, waar zij met de prediking der justitia Dei et Christi de Remonstranten op den loop gejaagd zou hebben, en veler monden voor het toekomende gestopt waren geweest?’.
[18] J. Calvijn, Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst, (veratlaing A Sizoo) Tweede Deel, Boek III (’s Gravenhage, 1989) 227.
[19] Zo J. van Genderen; W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek (Kampen, 1982) 569.
[20] Vgl. ook zijn ‘Voorrede op deel Ivan de Latijnse geschriften’ in Herman Selderhuis (red.), Luther Verzameld, deel 1 (Utrecht, 2016) 101-111; ‘Toen begon ik de gerechtigheid van God te begrijpen als Gods gave waardoor de rechtvaardige leeft, namelijk uit geloof. En dat dit de strekking is: door het evangelie wordt de gerechtigheid van God geopenbaard en wel de passieve waardoor de barmhartige God ons rechtvaardig maakt door het geloof, zoals geschreven staat: ‘De rechtvaardige leeft uit geloof’.
[21] J. Calvijn. a.w., 228.
[22] HC Zondag 23, vraag en antwoord 60.
[23] HC Zondag 23, antwoord 61.
[24] D.V. Coornhert, Proeve vande Nederlantsche Catechismo omme te verstaen, of die voort gecomen is uute Godlijcke Schrift, dan uut het menschelijcke Vernuft, 1582.
[25] D.V. Coornhert, Proeve, 13.
[26] Zie Van Genderen, Velema, a.w., 570 .
[27] D.V. Coornhert, Verscheyden Bedacht, in: Wercken, dl, 1, fol. 486.
[28] D.V. Coornhert, Proeve, 9.
[29] Zie Hand. 7:60.
[30] D.V. Coornhert, Hemel-vverck, ofte Qvay-toe-verlaet. Van ’t Volkomen onderhouden ende dadelijck wercken der Geboden Godes, niet Hier, maer Hier Na (in de Hemelsche Ruste ende Vier-daghen) so eenighe Delfsche Predicanten dat leeren in een Boecxken ghenaemt Redenen, &c. Volkomen vvederlegh door D.V. Coornhert. Waer by oock naecktelijck werdt ontdeckt de grondt daer op de Haegsche Disputatie was begonnen, ende is blyven steecken (Gouda, 1585).
[31] Mat. 5:48.
[32] Ruben Buys zorgde voor een hertaling in Ruben Buys, D.V. Coornhert. Coornhert in het klein. Korte teksten over deugd, onwetenheid en volmaaktbaarheid (Amsterdam, 2011) 49-59.
[33] Zo’n onderscheid komt ons wellicht vreemd over, omdat wij geneigd zijn te denken dat alles ons brein is en is de hersenen gebeurt.
[34] Vgl. HC Zondag 33 waar gevraagd wordt: ‘In hoeveel stukken bestaat de waarachtige bekering des mensen?’. Het antwoord luidt: ‘In twee stukken: in de afsterving des ouden, en in de opstanding des nieuwen mensen’.
[35] H. Bonger, Leven en werk van D.V. Coornhert (Amsterdam, 1978) 36. Zie ook D.V. Coornhert, Dattet afsterven vant quade licht valt in Wercken, deel 1 (Amsterdam, 1630).
[36] D.V. Coornhert, Van de erfzonde. Disputatie tusschen de predicanten tot Haarlem ende D.V. Coornhert (Gouda, 1610).
[37] Vergelijk het gereformeerde doopformulier, waar we lezen: ‘In de eerste plaats zijn wij met onze kinderen in zonde ontvangen en geboren. Daarom zijn wij mensen op wie de toorn van God rust, zodat wij in Zijn rijk niet kunnen komen, tenzij wij opnieuw geboren worden’.
[38] Zie o.a. G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding (Zoetermeer. 2012) 292-297.
[39] Zie https://www.dordtse-leerregels.nl/hoofdstuk-3-en-4 (geraadpleegd op 19 augustus 2022).
[40] F.L. Rutgers, Acta van de Nederlandse Synoden der zestiende eeuw, (Tweede druk, Dordrecht, 1980) 553.
[41] J. Reitsma, S.D. van Veen, Acta der Provinciale en Particuliere Synoden, gehouden in de noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620, deel III, Zuid-Holland 1593-1620 (Groningen, 1894) 284, 285.
[42] 1 Kor. 1:30. Vgl. HC Zondag 6 v&a 18.