De blijvende relevantie van Coornhert

Coornhert en de gereformeerden

De titel van mijn bijdrage is zoals op de uitnodiging is aangegeven “De blijvende relevantie van Coornhert”.

Als ondertitel wil ik daarbij aangeven: Coornhert en de gereformeerden. Vooral omdat ik zelf Coornhert bezie vanuit mijn eigen gereformeerde perspectief. Het is daarbij de vraag of het perspectief, mijn perspectief op Coornhert, de zaak vertroebelt. Maar goed, daar mag u aan het einde over oordelen.

Feit is dat ik jarenlang zondag aan zondag langs zijn grafzerk de kerk ben binnen gelopen. Niet beseffend dat de grafsteen van Coornhert op een paar meter van mij verwijderd was. Coornhert kende ik alleen van naam vanwege het Coornhert gymnasium. Van mijn middelbareschooltijd kan ik me niet herinneren dat Coornhert er behandeld werd, of dat hij überhaupt ter sprake kwam. Mijn interesse ontstond pas tijdens een college aan de Universiteit Utrecht, waar ik in een artikel over Sebastian Castellio ook de naam Coornhert tegen kwam. Van het een kwam het ander…

Grenzen

In deze Maand van de Geschiedenis staat het thema Grenzen centraal. Een mooi thema, waarbij je niet alleen aan fysieke grenzen kan denken (“We bouwen een muur”), maar ook aan morele grenzen.

In de polemiek van Coornhert met de gereformeerden spelen grenzen een belangrijke rol. De gereformeerde kerk wordt in de jonge republiek de publieke kerk. Tegelijkertijd wil zij vanaf het begin een belijdende kerk zijn.

Dat wil zeggen, een kerk met een belijdenis waarin de inhoud van het geloof verwoord wordt. Als in oktober 1571 (4-13 oktober) afgevaardigden van kerken uit de Nederlanden en vluchtelingengemeenten in Emden (Oost-Friesland) samenkomen, wordt – om de eenheid in de leer te benadrukken – de Nederlandse geloofsbelijdenis onderschreven.
Daarnaast wordt op dezelfde synode afgesproken om in de gemeenten allemaal hetzelfde onderwijs te geven. Voor gemeenten die Nederduits spreken wordt de Heidelbergse Catechismus het leerboek voor jong en oud.
De Nederlandse Geloofsbelijdenis uit 1561 en de Heidelbergse Catechismus uit 1563 zullen als “identity-markers” fungeren. Zij bewaken de grens van wat wel en van wat niet gereformeerd mag heten.

De Opstand: Omwille van de vrijheid of omwille van de religie?
Ondertussen vond de Synode plaats buiten de Nederlanden en werden de contouren van een kerk geschetst waarop men hoopte dat hij er daadwerkelijk zou komen.
Voor gereformeerden was de Opstand er dan ook “omwille van de religie”.
Dat niet iedereen in de Nederlanden daar zo over dacht is gemakkelijk duidelijk te maken door een gebeurtenis tijdens het beleg van Leiden.

Tijdens het beleg van Leiden werd besloten, vanwege gebrek aan muntgeld, papiergeld te laten drukken. Tussen 19 december 1573 en 10 februari 1574 is op deze manier ter waarde van 14.700 gulden geld gedrukt.

Op de munt stond naast de leeuw het opschrift HAEC LIBERTATIS ERGO, “Omwille van de vrijheid”.

Dat was tegen het zere been van gereformeerde predikanten. Vanaf de preekstoel bestraften zij de wethouders die zij Libertijnen en Vrijgeesten te noemen. Men had namelijk moeten schrijven HAEC RELIGIONES ERGO, “Omwille van de religie”.

Brandt vermeldt in zijn kerkelijke historie dat een zeker ambtenaar tijdens een kerkdienst waar een predikant fel van leer trok tegen het “Omwille van de vrijheid”, aan burgemeester Van der Werf vraagt – terwijl hij zijn geladen pistool al klaar heeft om te schieten – “Wil ik hem ‘er aflichten”. “Zal ik hem van de preekstoel afschieten”.

Gelukkig raadt de burgemeester dat af en weet zo een schietpartij in de kerk te voorkomen.

Een publieke kerk

De gereformeerde kerk werd de nieuwe publieke kerk, maar dat betekende niet dat de hele bevolking gereformeerd werd. Gereformeerde predikanten wilden vanzelfsprekend de rooms-katholieke bevolking winnen voor het gereformeerde denken.

Vragen als “Welke rol mag de nieuwe kerk spelen? Waar liggen de taken van de kerk? Waar die van de overheid?” speelden volop.
Daarbij moesten de gereformeerde en rooms-katholieke bevolkingsgroep elkaar leren vertrouwen. En dan waren er ook nog Doopsgezinden, Luthersen en allerlei andere kleine groeperingen die hun aanhang in de Nederlanden hadden.

Coornhert accepteerde de religieuze pluriformiteit in de Nederlanden als een feit en zag een brede kerk voor zich, waar gereformeerden luthersen, doopsgezinden en anderen allemaal onder één dak zaten. Weliswaar “tijdelijk”, want zoals Roobol opmerkt in haar proefschrift Landzaken, Coornhert streefde terdege naar herstel van de kerkelijke eenheid. Voor gereformeerden was zo’n brede kerk ondenkbaar. Zij hielden vast aan een ware kerk, die onderscheiden moet worden van ‘van alle sekten welke zeggen dat zij de Kerk zijn’. En daarom achtten zij de belijdenisgeschriften hoog.

Coornhert en de gereformeerden

Tussen Coornhert en de gereformeerden ontstaat dan ook een conflict. Inhoudelijk is dit conflict terug te voeren tot de jaren voor de Beeldenstorm en het Smeekschrift der edelen. Dus voor 1566.

In 1560 al schrijft Coornhert namelijk zijn Verschooninghe van de Roomsche afgoderye. In dit geschrift verwijt Coornhert Menno Simons en Johannes Calvijn dat zij ervoor zorgen dat hun leerlingen op de brandstapel belanden. De nadruk die zij leggen op uiterlijke ceremoniën en op het belijden van de waarheid leidt ertoe dat gelovigen hun leven riskeren.  Zelf zien zijn van veilige afstand – ‘op Vryburgh woonende’ – toe hoe hun volgelingen door hun leer worden vermoord. Calvijn reageert furieus in zijn Response à un certain Hollandois uit 1562. Calvijn schrijft dat “Coornhert kletst, een profane boer is, een hond, en wordt geleid door een boze geest”. De twee zouden geen vrienden worden.

De relatie met de gereformeerden wordt niet beter als enkele Nederlandse gereformeerden Ofde siele, dan of de wille zondight uit 1562 in het Latijn vertalen en naar Beza sturen. In dit geschrift betoogt Coornhert dat niet de ziel, maar de wil zondigt. De ziel is voortgekomen uit de goede God en is daarom zelf ook goed en redelijk. De ziel wordt echter bestuurt door de wil. Coornhert onderscheidt daarbij twee willen: een slechte en een goede wil. Voordat er een goede wil is, moet de slechte wil verworden, vergaan en sterven.
Ondertussen kan het kwaad niet voortkomen uit de geschapen ziel. De ziel is namelijk “middelijk” en van God afkomstig, dus goed.

Mensen zondigen door onwetendheid. En hoewel een mens onwetend ter wereld komt: een onwetende blijven, dat is pas zonde.
“Onwetend blijven is de enige zonde van de mens en de oorzaak van elke dwaling.” Met het adagium “sticht scholen en je kunt gevangenissen sluiten” kenmerkend voor de verlichting uit de 18e eeuw, zou je Coornherts opvatting kunnen schetsen. Een mens onderscheidt zich door de rede (“het pondje”) van het dier en heeft daarom de plicht de rede te gebruiken en zo het goede te doen.

Beza reageert niet. Ook niet als het verzoek op 1 september 1565 herhaald wordt. Bonger – de Coornhert biograaf – stelt dat Coornherts zienswijze “een gruwelijke ketterij” voor gereformeerden is. Volgens mij valt dat wel mee. Ze zullen ook wel de Grieken gelezen hebben. Het punt is echter dat in de ogen van gereformeerden de mens vanuit zichzelf niet tot het goede komt. Ook niet door de rede te gebruiken. Een mens moet ook niet bijgeschaafd, maar totaal vernieuwd, opnieuw geboren worden.

Haarlem; betrokken bij de Opstand

Ondertussen is Coornhert sinds 1561 secretaris van het stadsbestuur in Haarlem. In 1564 wordt hij secretaris van de burgemeesters van Haarlem. In die hoedanigheid komt hij in contact met Willem van Oranje. Vanaf 1565 raakt hij actief betrokken bij de Nederlandse Opstand. Volgens Bonger is Coornhert medebepalend voor de godsdienstpolitiek van Willem van Oranje.

En ook al zorgt Coornhert er mede voor dat een beeldenstorm aan Haarlem voorbijgaat, toch wordt hij – als Filips II Alva stuurt om na de Beeldenstorm orde op zaken te stellen in de Nederlanden – toch wordt hij in 1567 gearresteerd en in Den Haag gevangengezet. Hij zal er o.a. het voorwerk voor zijn Boeventucht schrijven, waarin hij oproept gevangenen dwangarbeid te laten verrichten in plaats van lijfstraffen te geven.

Als hij de vrijheid krijgt zich in Den Haag vrij te bewegen, weet hij via Leiden en Haarlem te ontvluchten en duikt hij onder in Keulen. Tijdens deze ballingschap – waarin hij op 1 september 1568 door Alva voor eeuwig uit de landen van de koning wordt verbannen op straffe van de dood – zamelt hij geld in voor de prins om de Opstand te financieren.

In ballingschap, terug en weg…

Die Opstand krijgt een grote impuls als de Geuzen onder leiding van Lumey op 1 april 1572 Den Briel veroveren. Na Den Briel volgen meerdere steden, waaronder Gouda op 21 juni. Als steeds meer steden de zijde van Oranje gekozen hebben, acht Coornhert de kust veilig genoeg om terug te keren naar de Nederlanden. Hij wordt secretaris van de Vrije Statenvergadering van Holland. Eén van zijn eerste opdrachten echter is het maken van een rapport over het optreden van Lumey, oftewel Willem II van der Marck. Deze was namelijk niet bepaald zachtzinnig te werk gegaan. De 19 “Martelaren van Gorcum” zijn daarvan een schrijnend voorbeeld. Ook in Gouda – waar Lumey enige tijd in het kasteel gewoond heeft en gevangen heeft gezeten – worden rooms-katholieke priesters gemarteld en vermoord. Omdat Lumey voorvoelt dat Coornherts oordeel niet positief uit zal vallen, geeft hij de opdracht Coornhert te vermoorden. Daarop vlucht Coornhert nogmaals, nu naar Xanten.

Een brief aan de koning

In juni 1574 sluit Requensens Coornhert uit van het Generaal Pardon. Coornhert blijft in Xanten en de ballingschap valt hem zwaar. In 1576 schrijft hij een verzoekschrift aan Filips om de terug te mogen keren in de Nederlanden. Daarbij verzoekt hij ook om teruggave van zijn bezittingen. In de brief legt hij uit dat hij zich altijd gehoorzaam aan zijn wereldlijke superieuren heeft gedragen. Dat hij part noch deel heeft gehad aan de Beeldenstorm en andere zaken die tegen het gezag in zouden gaan. Ook dat hij niet op de vlucht was geslagen vanwege Alva, maar vanwege de razernij van de geuzenkapiteins. Was hij geen slachtoffer? Zou hij niet juist beloond moeten worden? Hij had in Haarlem een beeldenstorm weten te voorkomen! Hij had als secretaris van die ‘zogenaamde Staten’ zijn uiterste best gedaan, met gevaar voor eigen leven, om de katholieken in het muitzieke Holland te hulp te schieten! Aan de brief voegde hij door de bisschop van Munster en de hertog van Kleef geschreven verklaringen van goed gedrag toe. Helaas werkt de brief voor hem niets uit. Ondertussen kan wel de vraag gesteld worden waar Coornhert nu staat. Roobol stelt namelijk naar aanleiding van deze brief de vraag of Coornhert niet uit teleurstelling op de ontwikkelingen in 1572 naar Xanten was gegaan. Met het aanvaarden van de post van secretaris van de Staten had hij gehoopt de kwetsbare groep rooms-katjolieken te kunnen beschermen. Maar hij stond machteloos. En toen hij zijn machteloosheid besefte, had hij de voorkeur gegeven aan een rustig, maar armlastig bestaan in Xanten boven een rijk leven in Holland, waar hij werkeloos had moeten toekijken bij de onderdrukking van de rooms-katholieken. Ze schrijft – ik citeer: “Toen vanaf 1572 de gereformeerde kerk in Holland als publieke kerk functioneerde, kon Coornhert zich niet langer vereenzelvigen met de politiek-godsdienstige koers van Oranje.” De kapitale fout die Oranje maakte was in de ogen van Coorhert het lot van de Opstand te verbinden aan de gereformeerde zaak.

Pacificatie van Gent, 8 november 1576

Toch komt er een kentering in Coornherts lot. Mede dankzij de Spaanse furie – Spaanse soldaten plunderen van 4 tot en met 6 november 1576 Antwerpen om hun soldij aan te vullen – wordt op 8 november 1576 de Pacificatie van Gent afgesloten. Afgesproken wordt onder andere dat er een amnestieregeling voor opstandelingen moet komen.

En hoewel de openbare uitoefening van de Rooms Katholieke godsdienst in Holland en Zeeland verboden blijft, wordt in de Pacificatie de gewetensvrijheid gegarandeerd.
Coornhert keert daarop terug naar de Nederlanden en vestigt zich in het rooms-katholieke bolwerk Haarlem.

Godsdienstgesprekken

In 1577 wordt Thomas Tilius in dat bolwerk de gereformeerde predikant. Volgens Willem van Oranje is hij de aangewezen man om de gereformeerde kerk in Haarlem op te bouwen. Een gereformeerd zwaargewicht, die voordat hij predikant was in Delft, abt was van de Sint Bernardusabdij in Antwerpen. In Haarlem krijgt hij Coornherts traktaatjes Bedacht, schijnend mede te brenghen, dat de Roomsche Kercke beter zij dan de ghereformeerde en Ander en corter bewijs van mijne ghesproken ende qualijck ghenomen woorden, dat de Roomsche kercke beter zy dan der gereformeerden onder ogen. Omdat de traktaatjes niet alleen relevant zijn voor de gereformeerden in Haarlem, speelt hij de zaken door aan zijn oud-collega in Delft: Crusius.
Uiteindelijk leidt de zaak tot een godsdienstgesprek in Delft en Leiden. Aan de gesprekken gaat een pennenstrijd vooraf. U kunt dat nalezen in het eerder genoemde proefschrift van Marianne Roobol, Landszaken.  Een punt wil ik heel kort belichten. Coornhert stelt namelijk dat ‘alle kercken wekker leeraren den Geneefschen calvyniaenschen oft besanischen leren ende scriften voor den waren lere achten, dye navolgen ende den volcke leren’ niet meer zijn dan sekten. Anders gezegd: de gereformeerde kerk is helemaal geen kerk!

De gereformeerden op hun beurt stelden nu dat zij de voortzetting waren van de ene, universele, katholieke kerk. De Rooms-Katholieke Kerk was afgeweken van de leer van de apostelen en nadat hervormers uit de kerk waren gezet, hadden zij de kerk ge-re-for-meerd en voortgezet.

De gereformeerden zagen hun kerk als de kerk van alle tijden en plaatsen – daarom erkenden zij ook de vroegchristelijke geloofsbelijdenissen (Apostoilicum, Nicea-Constantinopel, Athanasius) – de kerk die nu ge-reformeerd, hervormd was.

De gesprekken in Delft en Leiden – waar Coornhert tegenover Crusius en Donteclock staat – lopen op niets uit. Coornhert vertrekt, omdat hij Calvijn en Beza niet mag citeren van de commissarissen. Een volgepakt academiegebouw wacht nog op Coornhert als hij al in de schuit naar Haarlem zit.

Eenmaal terug in Haarlem pakt Coornhert zijn notariële werkzaamheden weer op. Met het oog op de rust – onderlinge strijd tussen rooms-katholieken en gereformeerden – in het land verbieden de Staten hem het publieke debat op te zoeken, zonder hun toestemming. Ook voor zijn geschriften was men bang. Toch liet Coornhert ook handschriften circuleren waarin hij verslag deed van er gebeurd was in Leiden.

In 1583 komt Coornhert Crusius en Donteclock weer tegen, al zal tijdens dit debat in Den Haag een andere theoloog het woord voeren: Saravia.

Proeve van de Nederlantsche Catechismo

Aanleiding voor het gesprek in Den Haag is het in 1582 uitgebrachte werk “Proeve van de Nederlantsche Catechismo”. In dit geschrift ageert Coornhert tegen de Heidelbergse Catechismus. Zoals ik in het begin al zei, was de Heidelberger voorgeschreven op de Synode van Emden in 1571. Dat voorschrift werd herhaald en aangescherpt op de Nationale Synoden van Dordrecht in 1574, 1578 en in Middelburg 1581. Om staat en kerk de gereformeerde leer bij te brengen, werd de Heidelberger ook gepropageerd voor onderwijs op scholen.
Coornhert waarschuwt in zijn voorrede dat het verstand van de kinderen met dit geschrift vergiftigd wordt. Also achte icx nu tijt, of anders nimmermeer, daer tegen brant of alarme te roepen, tot waerschouwinge van de Politique Overheydt ende Ondersaten, tegen desen smokenden brandt ende heymelijcken inval der vyanden inder Kercke.”

In zijn proeve staat hij uitvoerig stil bij vraag en antwoord 5 van de Catechismus, waar gevraagd wordt of de mens het liefdegebod (“God liefhebben boven alles en de naaste als jezelf”) volkomen kan onderhouden. De Catechismus antwoordt op de vraag “Nee. Ik ben van nature geneigd God en mijn naaste te haten”. Wanneer dit slechts van ongelovige mensen gezegd zou worden, dan zou Coornhert akkoord gaan.

Als in vraag 114 gevraagd wordt “Vr.114. Maar kunnen degenen, die tot God bekeerd zijn, deze geboden volkomenlijk houden?” en het antwoord luidt “Antw. Neen zij; maar ook de allerheiligsten, zolang als zij in dit leven zijn, hebben maar een klein beginsel dezer gehoorzaamheid; doch alzo, dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar sommige, maar naar al de geboden Gods beginnen te leven.” begint Coornhert te steigeren.

Volgens hem laat de Catechismus met dit antwoord – dat de allerheiligsten de geboden van God niet volkomen kunnen houden, al streven zij er wel naar – zien dat ze on-Bijbels is, ja zelfs tegen de Bijbel ingaat.

Mensen kunnen de geboden van God wel onderhouden, aldus Coornhert. Daarbij verwijst hij naar de apostelen en naar iemand als Stefanus, in wie de liefde Gods volmaakt was.

Een citaat wil ik vanmiddag maar letterlijk doorgeven:

“Alle geloovige inde welcke waerachtelijc (niet imputativelijck) de liefde Godes volmaeckt is, die hout Christi woort ende ghebodt vande liefde volcomelijck. Want de liefde is de onderhoudinghe der gheboden Gods (1 Ioan. 5,3), de vervullinghe des Wets (Rom.13: 8.10) ende de bandt des volcomenheydts (Col. 3,14). Jnden Apostel Johanne ende meer andere gheloovige zijnre tijden, was (soo hy self ghetuyght in den Heilighen Geest) waerachtelijck (niet impuativelijck) de liefde Gods volmaakt.”

Het gevolg is het godsdienstgesprek in Den Haag, waar Saravia de gereformeerde leer verdedigt en Coornhert blijft hameren op de mogelijkheid van volmaaktheid.

Grenzen… en actualiteit

Ik besef dat er over dit conflict – het gesprek wordt afgebroken omdat Coornhert de melding krijgt dat zijn vrouw ernstig ziek is. Daarbij is Saravia dagenlang aan het woord met ellenlange monologen tot ergernis van Coornhert – ik besef dat er over dit conflict nog veel meer te zeggen is. En dat ik het gevaar loop door bondig te willen en te moeten zijn, wellicht standpunten niet geheel honderd procent recht doe. Maar…

In deze gesprekken merk ik dat ik meegezogen word. Existentieel betrokken word. Dat is niet zo handig bij objectieve geschiedschrijving, maar toch. Het gesprek over de kerk, het gesprek over de mens, het gesprek over de impact van de zonde, het gesprek over de genade waarbij op de achtergrond de verkiezingsleer meespeelt, daar ligt voor mij de kern en de actualiteit van Coornhert.

Coornhert laat mij zien hoe gereformeerd ik eigenlijk ben…

Een mens die vanuit zichzelf helemaal niet op God gericht is. Een mens die moet worden ingewonnen door Hem Zelf. Maar word ik – als ik ben ingewonnen – een heilige? Of is de wil er om heilig te leven er wel, maar lijkt het soms helemaal nergens op… Een klein beginsel…

Is dan niet de troost dat Christus voor mij alles volbracht heeft? Of mag ik dat niet zeggen omdat dat “imputievelijk” is?

Is de ontdekking van de Reformatie niet het “sola gratia, sola fide en sola Scriptura”?

Zalig worden is een zaak van genade alleen: “Sola gratia”.

“Sola fide”, door het geloof alleen.
“Sola Scriptura”, alleen de Schrift!
“Solo Christo”, Christus alleen

Door Coornhert te lezen ontdek je weer hoe ontzettend radicaal dat is. Zalig worden is geen zaak van synergie…

En ik weet het; ik zeg dit allemaal als gereformeerde jongen.

Maar deze kernpunten van het gereformeerde geloof worden door Coornhert bestreden. En dat triggert, temeer omdat ik dwars door alle kritiek heen toch verwantschap voel.

Trigland

De in Gouda opgegroeide Jacobus Trigland (1583-1654) wijdt in zijn Kerckelijcke Geschiedenissen enkele paragrafen aan Coornhert. Of de twee elkaar ooit ontmoet hebben in de stad, durf ik niet te zeggen. Trigland – die zich op latere leeftijd tot het gereformeerde geloof bekeerde – was zeven jaar oud toen Coornhert stierf.
Het eerste wat Trigland over Coornhert zegt is voor de laatste weinig verheffend, al toont het wel het beeld dat gereformeerden ook in de 17e eeuw op Coornhert hadden.

Coornhert wordt een hard en bitter vijand van de Gereformeerde Kerken genoemd, “… by alle gelegentheden en ongelegentheden / lasterende der selver Kercke/Leere/ende Leeraaren op het alderhatelyckste. Hy raesde meest tegen het ketter-dooden/ daer over hy / soo leelijck als hy konde/ afmaelde Calvinum, Bezam, ende andere voortreffelijcke Leeraren/ om dat die groote Godts-lasteraer Servetus een Spaenjaert/ binnen Geneven / door ordre van de Magistraet aldaer / met de doot was gestraft.”

Coornhert zocht gevraagd, maar vooral ongevraagd het debat “… om de Ghereformeerde Kercken in den haet te brengen”, waarbij hij onder de dekmantel van kritiek op de gereformeerden zijn eigen “Libertijnsch ghevoelen allenthalven in te voeren / ende uyt alle Secten eene olypodrigo te maecken”.

 Coornhert streeft volgens Trigland niet alleen naar een mengelmoes, hij stoot het hele christelijke geloof omver met zijn visie op de erfzonde, de rechtvaardigheid van mensen voor God en zijn leer over de volmaaktheid van de mens in dit leven. Anders gezegd: Coornhert is een “bad guy”. De gereformeerden de “good guys”.

Invloed

Het is opvallend dat dat beeld in latere eeuwen is gekanteld. Bij Bonger bijvoorbeeld krijg je de gedachte dat Coornhert een “good guy” is en de gereformeerden de “bad guys”. De prettige “rekkelijken”  worden tegenover de enge “preciezen” gezet.
Gereformeerden als “polder-taliban” die gewetens dwingen en vrijheid beperken. Vandaag zou ook zo’n dag kunnen zijn waarop we Coornhert op het schild hijsen als voorvechter van godsdienstvrijheid. En en passant veroordelen we de gereformeerden tot preciezen; saaie zeurderige types die met een uitgestreken gezicht gewetensdwang voor staan.

Coornhert als “good guy” en de gereformeerden als “bad guys”.

Maar daarmee doen we geen van de partijen recht. Feit is dat Coornhert en de gereformeerden lijnrecht tegenover elkaar stonden op de grens van de Middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd. En het tragische is, dat ze beiden meenden hun strijd te voeren tot eer van God en heil van de mensen.

Ondertussen is het ook niet waar dat alle gereformeerden Coornhert verfoeiden.

Zelf tegenstanders veranderden. Zo paste Donteclock zijn visie op de uitverkiezingsleer aan. Daarnaast zullen veel gereformeerde predikanten werken van Coornhert hebben gelezen en soms ook met instemming.

Dat geldt zeker voor degenen die later als remonstranten bekend staan. Zo wordt de Proeve in 1610 opnieuw uitgegeven onder de titel “Dolingen des Catechismi”. In het woord vooraf gerept over Gomarus die de remonstranten verwijt hun voeten in de schoenen van Coornhert te schuiven.

Trouwens ook in Gouda was er verwantschap in de kritiek op vraag en antwoord 114 in de persoon van Herman Herberts. Maar denk ook aan mannen als Duifhuis, Coolhaas, Hortensius, Sybrants, Wiggerts en vooral ook Uytenbogaert en Arminius.

D’Arminiaensche dreckwaghen

Het is deze invloed op de remonstranten dat Coornhert met mannen als Uytenbogaert (A) en Arminius (B) een plaats krijgt op de Arminiaanse drekwagen, een spotprent uit 1618. Op de wagen zit ook Vorstius (D). Coornhert is herkenbaar aan zijn hoedje (H). Voor de poten van het paard, door Uytenbogaert bestuurd, staat te lezen “Wech naar Roome”.

Blijvend relevant

Blijvend relevant acht ik werken van Coornhert als Synode van de gewetensvrijheid. Al is het waar wat Gruppelaar, Bedaux en Verwey in het voorwoord van het in 2008 heruitgegeven boek in het woord vooraf schrijven “Coornherts ‘onpartijdigheid’ was niet kleurloos, maar partijdig, evengoed als zijn telkens hernomen pleidooi voor verdraagzaamheid niet vrij van godsdiensttwist was.” In 1979 werd het ook in Frankrijk uitgegeven in een Franse vertaling. Blijkbaar ook daar vandaag actueel…

Leert zijn Proces van het ketterdoden niet dat geloof nooit met wapens en geweld afgedwongen kan worden? Wat dat betreft zou je wensen dat de Islamitische Staat een Coornhert had…

En zijn Zedekunst, dat is wellevenskunst, de eerste ethiek in het Nederlands. Naastenliefde, goed burgerschap worden gepropageerd. Klassieke deugden – Wijsheid, Rechtvaardigheid, Sterkte en Matigheid – worden behandeld. Zij drukken het welleven, elk op eigen wijze ten volle uit. Zou dat ook niet goed zijn voor Nederlanders in de 21 eeuw.
En als er een beeld…

Ik ga afronden.

Op Twitter en in AD het Groene Hart is gesproken over het plaatsen van een beeld van Coornhert. Mijns inziens passen Gouda en Coornhert in de 16e eeuw meer bij elkaar dan Erasmus en Gouda; maar dat terzijde.

Op de site van Paul Abels – u allen wel bekend – vond ik het volgende voorstel. U ziet het rechts. Het is gemaakt door zijn schoonzoon Stijn Dekker.

En ik dacht: als er dan een beeld van Coornhert komt, moet er dan ter compensatie geen beeld van een gereformeerde naast? Trigland bijvoorbeeld, omdat hij hier zijn jeugd doorbracht. Of Comrie. Hij kwam aan het eind van zijn leven in 1773 ook in Gouda terecht. In 1774 is ook hij in de Sint-Jan begraven. Comrie was goed gereformeerd…

Toen viel mijn oog op het citaat van P.C. Hooft in deel 1 van Brandt.

’k Ontfing tot Amsterdam, ik gaf ter Gouw mijn’ geest
Wiens strijd voor Zeden, Schrift, en Vrijheit is geweest.

En ik dacht: wellicht is dat voldoende…

(lezing gehouden in de Sint-Jan op 29 oktober 2016)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s