
Van Cyrene is niet veel meer over. Rond 630 voor Christus werd de stad gesticht door Grieken.
In 74 voor Christus werd het toegevoegd aan het Romeinse Rijk.
Josephus verhaalt over vluchtelingen die na de val van Jeruzalem naar deze stad vluchtten. En hij is niet zo positief over die roerige vluchtelingen: “De waanzin van de Sicariers vrat verder als een ziekte en bereikte de stad Cyrene”. Maar goed, Josephus is ook partijdig, zelf anti-Joods.
Hetzelfde zou je kunnen zeggen van Eusebius (263-339). In Boek Vier van zijn kerkgeschiedenis, komt Cyrene ook ter sprake.
Hij schrijft dan over de tijd van de regering van Trajanus (53-117), die keizer was van 98 tot 117 na Christus. En ook bij hem vind je weinig empathie…
1. Het waren nu jaren waarin de kerk bloeide, van dag tot dag; en de verkondiging van de leer over onze Heiland kreeg voortdurende aandacht. Maar ook de rampspoed die de joden overkwam bleef groeien; ze kregen het ene onheil na het andere te verwerken . De keizer regeerde inmiddels achttien jaar; toen er nu weer een oproer van de joden geschiedde, roeide hij een groot aantal van hen uit.
2. Het gebeurde in Alexandrië en de rest van Egypte, ook in Cyrene trouwens; de joden lieten zich als het ware verleiden door een vreselijk onstuimige geest en kwamen terecht in oproerige twisten met de Grieken van die plaats. Het oproer nam zo grote vormen aan, dat ze het volgend jaar in oorlog raakten; Lupus was toen stadhouder van heel Egypte.
3. Eerst leek het erop, dal de joden van de Grieken zouden winnen; maar die trokken zich terug in Alexandrië; daar spoorden de Grieken alle joden op die ze maar in de stad konden vinden en roeiden hen uit.
De joden uit Cyrene hadden nu hun ondersteuning verloren; maar toch verwoestten ze het Egyptische land en gingen voort om onder leiding van Lukuas verschillende streken te vernielen. Om dit geweld te bedaren stuurde de keizer een legermacht onder Marcius Turbo, voetvolk, schepen en ruiterij.
4. Deze veldheer voerde gedurende een hele tijd gevechten met hen en doodde vele duizenden joden, niet alleen in Cyrene, maar ook in andere plaatsen van Egypte waar men hen had gesteund; ook hun leider Lukuas sneuvelde.
5. De keizer kreeg het vermoeden dat ook de joden in Mesopotamië van zins waren hun streekgenoten aan te vallen; de keizer beval Lusius Quietus om, de provincie van hen te zuiveren; deze trok hen met een groot leger tegemoet en doodde een hele menigte van hen. Na deze overwinning werd Lusius door de keizer tot stadhouder van Judea aangesteld.
Wat ik hiervan opschreef wordt door de Griekse schrijvers over deze tijd in ongeveer dezelfde woorden meegedeeld.
