
“Er bestaat wellicht geen theologie waarbij christenen in contexten van verlies en krimp meer gebaat zijn dan een theologie die hen aanspoort in alle voor- en tegenspoed een lofzang aan te heffen op Hem die zelf de toekomst in zijn hand heeft”.
Met deze woorden eindigt Herman Paul zijn boek “De slag om het hart.”
Tijdens een begrafenisdienst moet ik eraan denken. Het valt me namelijk op dat een aantal mensen niet meezingt met de liederen. En toch heeft de dienstdoend predikant bekende liederen opgegeven als “De Heer is mijn Herder”, “Wat de toekomst brenge moge”, “U zij de glorie”en “Lichtstad met uw paar’len poorten”.
Waarom zingen zij niet mee? Is het een daad van verzet? Of van eerlijkheid in de zin van “Ik kan die teksten niet (meer?) meemaken, dus ik ga niet schijnheilig mee lopen zingen”. Of is het omdat in mijn hoofd de liederen wel “klassiekers” zijn, maar dat dat voor anderen helemaal niet geldt. Hoeveel jongeren zouden mee kunnen zingen met“Lichtstad met uw paar’len poorten”?
Kijk, mijn ouders kenden die liederen “by heart”. Mijn vader zette een op zondag een plaat op met koorzang. En zo raak je bekend met liederen. Op school zongen we uit volle borst bij de piano. Maar wat als dat allemaal niet gebeurde en gebeurt?
Denk maar aan de Psalmen. Toen ik in het basisonderwijs werkte, leerde ik elke week een Psalm uit de berijming van 1773 aan. Op de Driestar zongen we elke morgen een Psalm uit de berijming van 1773. Maar wat als je dat nooit leert? Wat als je op de basisschool geen Psalmen leert? Wat als je op zondagsschool niet wekelijks een nieuw Psalmversje op moet zeggen? Als het niet eerst in het hoofd zit, kan het dan in het hart komen?
Onlangs vertelde men mij in een gemeente waar de bundel Weerklank was ingevoerd, dat op de basisschool vanaf nu de Psalmen uit Weerklank aangeleerd worden. “Dat betekent”, repliceerde ik, “dat over pak ‘m beet zeventig jaar, met de weeksluiting daar in het bejaardenhuis de Psalmen uit Weerklank gezongen moeten worden.” De kerkenraad knikte bevestigend.
Ondertussen lijkt het mij met het oog op de gemeenten en het creëren van een collectief geheugen wel goed om een soort van canon te hebben: dit zingen we in onze erediensten. Dit leren we onze kinderen thuis aan, dit zingen we op de club, enzovoorts. En vergeet alsjeblieft daarbij de Psalmen niet. Laat ze vooropgaan. Daar kijk je de heiligen immers in het hart, zoals Luther zei. En Luther kende noch de berijming van Datheen, noch de “nieuwe” van 1773, noch de “nieuwe” van het Liedboek, noch die van Weerklank, noch de Nieuwe Psalmberijming, noch de Psalmen voor nu.
Inmiddels is de dienst in de kerk voorbij en lopen we achter de begrafenisauto naar de oude begraafplaats. Het is een prachtige plek, bijna een mooie tuin.
De kist staat boven een open graf. Onder de kist liggen touwen, wat betekent dat de kist niet “automatisch” zal zakken, maar met touwen zal worden neergelaten. Het ontroert me als een oudere man bij zijn middel vastgehouden wordt, zodat hij bij het neerlaten van de kist niet voorovervalt. Langzaam zakt de kist naar beneden… De dood blijft verschrikkelijk. Valt het Paasverhaal in de rede…
Door mijn hoofd gaan Paulus’ woorden uit 1 Korinthe 15:
“Het lichaam wordt gezaaid in vergankelijkheid, het wordt opgewekt in onvergankelijkheid.
Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid.
Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht.
Een natuurlijk lichaam wordt gezaaid, een geestelijk lichaam wordt opgewekt.”
Het is Pasen geweest.
Dood, waar is uw prikkel? Graf, waar is uw overwinning?
Morgen toch maar weer een keer preken over het advies, of beter het bevel van Paulus aan Timotheüs: “Houd in gedachten dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt…”