
Preek Markus 1:29-39 gehouden in de morgendienst in de Dorpskerk van Vreeswijk-Nieuwegein op 17 januari 2020.
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Vorige week stonden we stil bij de geschiedenis van de wijzen uit het oosten. Of beter gezegd: Vorige week ontdekten we Gods liefde in het Kind in de kribbe.
In de Man aan het kruis.
Vanmorgen belanden we dankzij onze kinderen in het evangelie naar de beschrijving van Markus.
We lazen de verzen 29 tot en met 39.
Markus, de schrijver van het evangelie, kennen we uit het boek Handelingen als Johannes Markus, de neef van Barnabas.[i]
Behalve als neef van Barnabas wordt hij – en dat herinnert u zich van vorig jaar vast nog wel – ook ‘zoon’ genoemd.
Niet alleen in Handelingen 12:12 waar hij genoemd wordt als de “zoon van Maria”, bij wie de christenen in Jeruzalem samen komen.
Ook Petrus noemt hem “mijn zoon”.
Petrus schrijft namelijk aan het einde van zijn eerste brief: “U groet de mede-uitverkoren gemeente die in Babylon is, en Markus, mijn zoon”.[ii]
In dit geval moet “zoon” geestelijk opgevat worden.
Johannes Markus[iii], viel een beetje tegen tijdens de eerste zendingsreis. Hij ging eerder terug[iv].
Paulus en Barnabas kregen daar later ruzie over.[v]
Maar later wordt deze Johannes Markus, Markus dus, medewerker van Petrus.[vi]
En de verhalen, de geschiedenissen die Petrus aan Markus verteld heeft, heeft Markus op schrift gesteld.[vii]
Markus weet dan ook veel te vertellen over Petrus.
Ook Petrus misstappen worden niet verzwegen.[viii]
Markus is “zijn” evangelie begonnen met de geschiedenis van Johannes de Doper.
Niets over Kerst dus, maar direct Johannes de Doper.
Dan de verzoeking in de woestijn.
De roeping van de eerste discipelen.
En dan is Jezus vanaf vers 21, samen met Simon Petrus en Andreas en met Jakobus en Johannes in Kapernaüm.
Op de sabbat gaat Jezus direct naar de synagoge waar Hij onderwijs geeft.
Hij komt als leraar en neemt het woord.
Hij heeft immers een boodschap van Godswege.
Hij preekt de goede Boodschap van het Koninkrijk van God:
“De tijd is vervuld en het Koninkrijk van God is nabijgekomen; bekeer u en geloof het Evangelie”.[ix]
De mensen staan daarbij versteld van Zijn onderwijs, “want Hij onderwees hen als gezaghebbende en niet zoals de schriftgeleerden”.[x]
Ik heb dat altijd een heel intrigerende tekst gevonden.
Wil dat nu zeggen dat de schriftgeleerden niet gezaghebbend waren?
Iets als: “Die praten wel veel, maar ze zeggen zo weinig”.
Zoiets?
“Die zitten met hun neus in de boeken en weten ze niets van het leven?”
“Veel theorie, weinig praktijk”.
Ik denk dat de zinsnede niet zozeer een diskwalificatie van de schriftgeleerden.
Maar veel meer een kwalificatie van het onderwijs van Jezus.
Het heeft te maken met de autoriteit die Jezus heeft.
Schriftgeleerden spreken altijd de Schrift na en wat wijzen, anderen voor hen gezegd hebben.
Maar Jezus is het vleesgeworden Woord. Hij is God Zelf.
En voor de hoorders betekent dat ook dat het van tweeën één is: of Jezus is in Zijn preken aanmatigend en blasfemisch (Hij maakt Zich aan God gelijk) of is Hij inderdaad wie Hij zegt dat Hij is. Het is van tweeën één.
Wie is Jezus?
Al in het eerste hoofdstuk van Markus, komt het antwoord op die vraag van de tegenstander.
Verderop in Markus zie je dat ook.
Na de storm op het meer vragen de discipelen zich af: “Wie is Deze toch, dat zelfs de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn?”[xi]
Het antwoord wordt gegeven door de bezetene van Gardara:
“Wat heb ik met U te maken, Jezus, Zoon van God de Allerhoogste?”.[xii]
Altijd opmerkelijk, de tegenstander heeft vaak beter door wat er aan de hand is, dan het grote publiek, of de eigen discipilen.
Hier in Kapernaüm begint een man met een onreine geest te schreeuwen: “Ga weg! Wat hebben wij met U te maken, Jezus de Nazarener? Bent U gekomen om ons te gronde te richten? Ik weet Wie U bent, namelijk de Heilige van God”.
Jezus bestraft de onreine geest: “Zwijg! Ga uit hem weg!”.
De man wordt genezen.
“Roepend met luide stem” verlaat de boze geest de man, die er stuiptrekkingen van krijgt.
Verbaasd vragen de mensen in de synagoge: “Wat is dit? Wat voor een nieuwe leer is dit, dat Hij ook de onreine geesten met gezag bevel geeft en zij Hem gehoorzaam zijn?”.
28En het gerucht over Hem verspreidde zich meteen in heel de omgeving van Galilea.
En dan belanden we bij het Bijbelgedeelte dat we samen lazen.
Dat gedeelte van vandaag valt uiteen in drie stukken.
Deel één, de Sabbat. Deel twee, na zonsondergang, het einde van de sabbat. En deel drie, de volgende morgen.
Eerst de sabbat, dus.
Petrus zal aan Markus verteld hebben:
“En toen na de dienst in de synagoge gingen we meteen naar huis met Jakobus en Johannes”.
Markus maakt ervan:
29En toen zij uit de synagoge gegaan waren, gingen zij meteen naar het huis van Simon en Andreas, met Jakobus en Johannes.
Blijkbaar woonden Simon en Andreas in Kapernaüm.
Simon was getrouwd. Ik heb u al eerder verteld dat de eerste paus getrouwd was.[xiii]
Thuis gekomen blijkt zijn schoonmoeder met koorts op bed te liggen.
Die koorts is gekomen op het moment dat zij in de synagoge waren.
En dan denk je toch: “Is er één iemand bevrijd in de synagoge, zet de boze direct ergens anders de aanval in”.
En Petrus zal gedacht hebben: “Wat gebeurt er nu? Ben ik nota bene volgeling geworden en nu dit!”
Daarom bespreken ze het direct met Jezus.
Dus niet: “Mijn schoonmoeder is ziek. Laat haar maar lekker liggen en een beetje bij komen en uitzieken”.
Nee, het feit dat zij koorts heeft, roept vragen op en roepen direct Jezus erbij!
Jezus gaat naar haar toe, pakt haar hand en meteen verlaat de koorts haar.
Wie wel eens koorts heeft gehad, weet dat je – als de koorts langzaam je lichaam verlaat – je je nog even slap voelt. Dat je niet direct de oude bent.
Maar van de schoonmoeder lezen we dat zij direct begint te dienen. Dat is niet vrouwonvriendelijk bedoeld. Maar het gaat om het dienen na de genezing.
Moeder is genezen om te dienen.
Jezus zegt niet “Slaap eerst maar eens even bij…”
Nee, ze is direct kerngezond en tot dienst bereid.
Genezen om te dienen.
Het moet voor Petrus en de anderen een ongelooflijke sabbat zijn geweest. Eentje die je niet zomaar vergeet.
Jezus begint Zijn publieke optreden en zij zijn er bij!
Indrukwekkend onderwijs in de synagoge.
Een boze geest wordt uitgedreven.
En schoonmama wordt zo van de koorts bevrijd.
Deel twee, na zonsondergang
Ondertussen is het in het dorp, het stadje ook niet onopgemerkt gebleven.
De zon gaat onder, de sabbat is voorbij, en daar heb je het al.
Overdag, op de dag met zieken sjouwen, daar deden ze niet aan in Kapernaüm. “Dat hoort niet”.
Maar als de sabbat voorbij is…
Misschien hebben ze wel gedacht: “Kan de tijd niet wat sneller. Kan die zon niet wat eerder onder. Die vervelende sabbat ook, waarom duurt het zo lang…”.
Vers 32 en 33
32Toen het nu avond geworden was en de zon onderging, brachten ze bij Hem allen die er slecht aan toe waren, en hen die door demonen bezeten waren.
33En heel de stad had zich verzameld bij de deur.
Weer hoor je het Petrus zeggen:
“Man, de hele stad stond voor de deur”
“En Jezus genas er echt heel veel. Hij dreef demonen uit. En die demonen kenden Jezus wel, maar Hij gaf hun geen toestemming om te spreken”.
Jezus is gezaghebbend.
Zijn tekenen onderstrepen zijn gezag!
De tekenen onderstrepen Zijn woorden.
Het moet voor de discipelen toch zijn geweest alsof het Koninkrijk is aangebroken waarin niemand meer zal zeggen “Ik ben ziek”.[xiv]
Jezus is sterker dan de kwade machten.
Maar Hij wil niet indirect gesteund worden door boze geesten. Daarom dienen zij te zwijgen.
Laat Kapernaüm zelf, zonder toedoen van demonen, de keus maar maken Wie Hij is.
Het moet voor Petrus en Andreas, voor Johannes en Jakobus een geweldige ervaring zijn geweest.
Word je geroepen: “Kom achter Mij aan, en Ik zal maken dat u vissers van mensen wordt”.
Ga je mee.
Alles is nieuw.
Onwennig, wellicht.
Wat kun je allemaal verwachten?
Hoe zal het lopen?
Kom je in Kapernaüm en maak je zoiets mee.
Dat is nog eens een goed begin.
Al die zieken die genezen worden.
Al die boze geesten die uitgedreven worden.
Ik denk zomaar dat Petrus en de anderen in een opgewonden toestand zijn gaan slapen.
“Het was geweldig!”
“Dit belooft wat voor het vervolg!”
Ze zouden hier al kunnen vragen wat zij straks bij de Hemelvaart vragen: “Heere, zult U in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstellen?”[xv]
Het lijkt er namelijk wel op!
En dan het derde deel: de volgende morgen.
Al is het eigenlijk nog nacht…
Duisternis…
35En ’s morgens vroeg, nog diep in de nacht, stond Hij op, ging naar buiten en begaf Zich naar een eenzame plaats, en bad daar.
Waar Simon en Andreas, Jakobus en Johannes wellicht met een euforisch gevoel zijn gaan slapen “Man, wat we nu meegemaakt hebben…”
Daar lezen we dat Jezus in de nacht opstaat en een eenzame plek op zoekt om te bidden.
Van de vier discipelen lezen we dat niet.
Die dromen vast grootse dromen.
Maar Jezus is wakker. En Hij bidt.
Hij bidt niet in huis.
Hij bidt niet in het stadje zelf.
Nee, hij zoekt een eenzame plaats.
Weg van de menigte.
Weg van het volk.
Weg uit de drukte.
Hij staat niet de volgende dag vroeg op, om verder te gaan met waar Hij de avond daarvoor was geëindigd: zieken genezen en demonen uitdrijven.
Hij zoekt de stilte.
“Diep in de nacht”, midden in de duisternis, zoekt Hij de eenheid met Vader.
Het contact met Vader.
Anders gezegd: Jezus zoekt de eenheid met de wil van Vader, een weg in gehoorzaamheid aan Zijn Vader.
Zoals eerder in de woestijn.[xvi]
Zoals later als Hij het uitroept: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten…?”[xvii]
In de woestijn kwam de satan.
Hier komen Zijn discipelen.
Zij zijn Jezus kwijt.
De volgelingen kunnen Hem even niet volgen.
Maar zoeken Hem.
Zij denken wellicht “Heerlijk geslapen, vandaag direct maar weer verder waar we gisteren gebleven waren”.
Ja, zij weten wel hoe je een missionaire gemeente vorm moet geven: “Genezingen. Duiveluitdrijving, dat werkt. Zie maar gisterenavond. Al die blije mensen…”.
Alleen Jezus is zoek…
Ze zoeken Hem overal en vinden.
“Iedereen zoekt U!” roepen ze uit.
Volgen ze nu Jezus?
Of duwen zij Hem nu vooruit?
Jagen zij Hem op?
“U moet…”
Zou Jezus niet aan Vader gevraagd hebben wat Hij doen moet?
Waar ligt Mijn taak?
Wat is Mijn roeping?
Wat is Mijn opdracht?
En daarom de slotverzen
Vers 38 en 39.
“Laten wij naar de naburige plaatsen gaan, opdat Ik ook daar predik, want daarvoor ben Ik uitgegaan”.
39En Hij predikte in hun synagogen door heel Galilea en dreef de demonen uit.
Gemeente, ik kom aan het slot.
Ergens las ik “Wie Jezus wil volgen moet Hem wel eerst voor laten gaan.”
Zou dat ook niet de les voor discipelen van nu zijn?
Niet: “Jezus, u moet dit of dat doen. Als U dit of dat doet, is dat veel slimmer…”.
Ook wij kunnen toch op allerlei manieren vasthouden aan onze ideeën over wat Jezus zou moeten doen.
In de kerk.
Maar ook in de maatschappij.
De corona snel even oplossen.
Zorgen dat de kerk snel volloopt.
Zorgen dat we snel weer mogen zingen.
Zorgen dat we weer “gewone kerkdiensten” hebben.
“Wie Jezus wil volgen moet Hem wel eerst voor laten gaan.”
Betekent dat niet concreet vragen: “Heere, wat wilt u?”
Zouden we dat niet zo concreet mogelijk moeten maken?
Alsof Hij tegenover ons zit?
Hij is toch ook de Levende?
Die belooft in ons midden te zijn?
Hij is er toch bij?
Hij laat ons toch niet alleen maar aanmodderen?
Dat “Houd moed. Heb lief” kan toch alleen maar omdat Hij de moed houdt en geeft en lief heeft?
Ik bedoel: Hij ontslaat in deze geschiedenis de discipelen niet. Zo van “Nou voor jullie vier anderen Petrus, Andreas, Jakobus, Johannes!”.
Wat zou Hij zeggen als wij onze keuzes met Hem bespreken?
Gaat Hij echt voorop?
Luisteren we echt?
En gaan wij met Hem mee, waar Hij ook heen gaat?[xviii]
Jezus verlaat Kapernaüm en trekt verder.
Hij blijft niet in Kapernaüm.
Trouwens ook niet op een eenzame plaats.
Hij heeft een missie. Hij is gekomen om overal het goede nieuws van Gods koninkrijk te brengen.
Eerst in Galilea en straks in Jeruzalem.
Dan komen er weer van die momenten dat de volgelingen Jezus niet helemaal kunnen volgen.
Petrus zal uitroepen “Ook al zullen allen aanstoot aan U nemen, ik echter niet.”[xix]
“Al moest ik met U sterven, ik zal U beslist niet verloochenen!”[xx]
De discipel Petrus zal Jezus zelfs bestraffen.[xxi]
“U lijden. Niks ervan! Ik zal…”
Ligt de opdracht voor ons als gemeente niet daar om persoonlijk en samen te zoeken naar wat de Heere van ons wil in onze situatie?
Daarom zal het straks klinken: “Leer mij Uw weg, o Heer, leer mij Uw weg.”
Leer mij volgen.
Leer ons volgen.
Trek mij, trek ons achter U aan.[xxii]
Houd mij, houd ons dicht bij U.
En daarom eindigen we vanmorgen met het gebed van Petrus:
10De God nu van alle genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, Hij Zelf moge u – na een korte tijd van lijden – toerusten, bevestigen, versterken en funderen.
11Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.[xxiii]
Amen.
[i] Voor alle duidelijkheid: hij was dus niet iemand van de twaalf discipelen.
[ii] 1 Petrus 5:13.
[iii] Zie Hand. 12:25 en 13:5.
[iv] Zie Hand. 13:13.
[v] Zie Hand. 15:35-41.
[vi] Buiten dat noemt ook Paulus hem in zijn brieven: Kol. 4:10, 2 Tim. 4:11, Film. 1:24. Het is dus goed gekomen tussen Paulus en Markus.
[vii] Zie ook Dr. Chr. Fahner, Eusebius’ Kerkgeschiedenis. Vertaald, bewerkt en van aantekeningen voorzien door dr. Chr. Fahner, Zoetermeer; Boekencentrum, 2000, 93,94.[viii] Zie Mark. 8:32, 14:29 e.v. 66-72. Petrus heeft niet alleen zijn “heldendaden” verteld.[ix] Vgl. Mark. 1:14 en 15.
[x] Mark. 1:22.
[xi] Mark. 4:41.
[xii] Mark. 5:7.
[xiii] Zie ook 1 Kor. 9:5. Petrus nam zijn vrouw mee op zendingsreis.
[xiv] Jes. 33:24.
[xv] Hand. 1:6.
[xvi] Vgl. Mark. 1:12,13.
[xvii] Mark. 15:31.
[xviii] Op. 14:4.
[xix] Mark. 14:29.
[xx] Mark. 4:31.
[xxi] Mark. 8:32.
[xxii] Vgl. Hgl. 1:4a.
[xxiii] 1 Pet. 5:10,11.