
Preek bij Johannes 20:1-18 gehouden op 4 april 2021 (Eerste Paasdag) in de Dorpskerk van Vreeswijk (Nieuwegein).
Zie het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegdraagt!
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Vrijdag hebben Jozef van Arimathea, die in het geheim een discipel van Jezus was, en Nicodemus het lichaam van Jezus in linnen doeken gewikkeld en begraven in een nieuw graf.
Een nieuw graf, waarin nog nooit iemand gelegd was.[i]
Vandaag is het zondag, de eerste dag van de week.
“God zal haar helpen bij het aanbreken van de morgen”, zegt Psalm 46 (6b), maar of Maria daaraan denkt.
Maria Magdalena.
Afkomstig uit Magdala, het huidige Migdal, een plaatsje aan de westoever van het meer van Galilea.
Eén van de vrouwen die Jezus volgden vanaf Zijn tocht door Galilea.[ii]
Markus en Lukas vermelden ons dat Jezus bij haar zeven demonen heeft uitgedreven.[iii]
In hoofdstuk 19 lezen we van haar dat ook zij bij de kruisiging aanwezig is.[iv]
Nu, na de sabbat gaat ze voor dag en dauw naar het graf.
Op de sterfdag had zij weinig kunnen doen.
Ja, toekijken.
Dat machteloze gevoel: “Toekijken en niets kunnen doen”.
Verschrikkelijk moet dat voor haar ook geweest zijn.
Wat een verschrikkelijke sabbat zal het ook voor haar geweest zijn.
Het gemis.
De pijn.
Het verdriet.
En je vraagt je af: Wat zou ze die dag gedaan hebben?
Bijbel gelezen?
Gebeden?
Gezongen?
Of alleen maar stilletjes gerouwd.
Voor zich uit gestaard.
Was ze alleen die dag?
In de andere evangeliën lezen we over meerdere vrouwen die naar het graf gaan.[v]
Zouden die vrouwen elkaar getroost hebben op de sabbat?
Samen gehuild?
Samen gerouwd?
Een arm om de schouder?
Even wrijven over de rug…
In ieder geval staat ze vroeg op om naar het graf te gaan.
Ze snelt naar het graf, maar als ze aankomt ziet ze dat de steen is weggenomen, opzij is gerold.
De schrik slaat haar om het hart.
Meteen rent ze terug naar de stad.
Eerst naar Simon Petrus en toen naar “de andere discipel, die Jezus liefhad”, Johannes.
Blijkbaar waren de discipelen niet bij elkaar, maar verbleven op verschillende adressen.
Schuilplaatsen.
Maria weet ze te vinden.
“Ze hebben de Heere uit het graf weggenomen, en wij[vi] weten niet waar zij Hem neergelegd hebben”, zegt ze.
Dat is haar zorg!
Niet: “Hallelujah, Jezus leeft!”, nee.
Maria komt niet huppelend van zielenvreugd Jeruzalem binnen en luid zingend: “Daar juicht een toon, daar klinkt een stem die galmt door gans’ Jeruzalem. Een heerlijk morgenlicht breekt aan: de Zoon van God is opgestaan”.
Nee! Zo niet. “Ze hebben de Heere uit het graf weggenomen, en wij weten niet waar zij Hem neergelegd hebben.”
“Zijn lichaam is weg…”
Zij denkt dat de Jezus door iemand of meerdere personen ergens anders is neergelegd.
Misschien heeft ze wel gedacht dat de discipelen zelf het lichaam van Jezus ergens anders herbegraven hebben.
Dat de discipelen er achter zitten.
Uit het Mattheüs-evangelie[vii] weten we dat het Sanhedrin daar rekening mee hield en bij Pilatus aandrong om het graf te bewaken. En dat de steen zelfs verzegeld was
Maar dat weet Maria allemaal niet.
Zij denkt: “Of de discipelen, of misschien hebben Jozef van Arimathea en Nicodemus Jezus ergens anders herbegraven”. Maar Jezus is weg…”
Misschien weten de discipelen er iets van.
Maar Petrus weet van niets.
Johannes ook niet.
Snel rennen de mannen naar het graf.
Johannes komt er als eerste.
Niet omdat Petrus inhoudt vanwege de verloochening.
Nee, Johannes is gewoon sneller. Waarschijnlijk ook jonger. De liefde tot zijn Heer geeft hem vleugels.
Johannes komt als eerste bij het graf en kijkt door de opening.
Hij gaat niet naar binnen, maar ziet de doeken liggen.
En hij heeft genoeg gezien.
Wat denkt Johannes?
Ik dacht: Misschien denkt hij wel “Maria is in de war. Ik zie de doeken toch liggen?
Die zwachtels bewijzen toch dat het lichaam er nog ligt?”
Dan stapt hij opzij.
Petrus gaat wel het graf in.
Ook hij ziet de doeken liggen.
Maar hij ziet meer.
Omdat hij het graf ingaat.
De zweetdoek, die op het hoofd van Jezus lag, ziet hij op een andere plaats liggen. Opgerold.
Niet op het hoofd dus, maar elders.
Helemaal in een gevouwen.
Ik stel me zo voor: hij ziet de zwachtels, als bij een mummie – daar kunnen we ons wel een voorstelling van maken – maar de zweetdoek, de hoofdbedekking is weg.
Ligt hier een lichaam zonder hoofd?
Nu komt Johannes ook binnen en ziet hetzelfde.
“Hij zag het en geloofde” lezen we in vers 8.
Wat geloofde hij?
Dat Jezus was opgestaan?
Dat weet ik niet want in vers negen lezen we:
“Want zij kenden de Schrift nog niet dat Hij uit de doden moest opstaan”.
“Moest opstaan!”
Geloofde Johannes dat Jezus opgestaan was?
Of…
Geloofde Johannes dat het lichaam weggenomen was?
Geloofde hij Maria Magdalena nu pas?
Er zijn exegeten die denken dat Johannes niet alleen sneller liep, maar ook sneller geloofde in de opstanding van Jezus.
Dat bij Johannes iets begint te dagen, dat Jezus echt de dood overwonnen heeft.
In ieder geval gaan Johannes en Petrus daarna weer naar huis.
En of dat huppelend van zielenvreugd was, valt te betwisten.
Het lichaam is weg.
Jezus is zoek…
De discipelen gaan terug naar hun schuilplaats.
Maria blijft.
Huilend staat zij buiten bij het graf.
En nu buigt zij zich ook voorover om te kijken.
Zij ziet wat de discipelen niet zagen.
Zij ziet twee engelen in witte kleding.
Eén zit aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde van de plaats waar het lichaam van Jezus gelegen had;
De boodschappers van God stellen een vraag: “Vrouw, waarom huilt u?”
Maria gelooft, dat is zeker weten en vast vertrouwen, Maria gelooft nog niet dat Jezus is opgewekt.
Ze weet alleen dat het lichaam weg is.
Daarom antwoordt ze: “Omdat ze mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet waar ze Hem neergelegd hebben”.
De engelen geven geen antwoord.
Het antwoord staat achter haar.
Het is Jezus.
Maar zij heeft dat door de tranen en de emoties overmand niet door.
Ook Hij vraagt: “Vrouw, waarom huilt u? Wie zoekt u?”
Niet “Wat zoekt u?”. Ik zoek het dode lichaam van…
Nee, “Wie zoekt u?”
Denkend dat het de tuinman is, antwoordt zij: “Mijnheer, als u Hem weggedragen hebt, zeg mij dan waar u Hem neergelegd hebt en ik zal Hem weghalen”.
Op zoek naar een dode Jezus staat daar de Levende.
“Mirjam”.
“Maria”.
Het noemen van haar naam betekent de grote omkeer.
De omkering van alles.
De uitweg voor haar verdriet.
De uitweg voor al haar in diggelen gevallen dromen.
“Mirjam”.
“Maria”.
De grote ommekeer.
Vers 16: “Zij keerde zich om en zei tegen Hem: Rabboeni; dat betekent: Meester.”
Nu Hij haar bij haar naam noemt, herkent ze Hem.
“Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader, maar ga naar Mijn broeders en zeg tegen hen: Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, en naar Mijn God en uw God”.
Waarom mag Maria Hem niet vasthouden?
Omdat Hij een geestelijk lichaam heeft?[viii]
Later zal toch ook Thomas worden uitgenodigd om zijn hand in de zij van Jezus te steken? (vers 27).
Jezus maakt duidelijk dat zij zich niet op een aarde manier aan Hem moet hechten, want Hij zal niet op aarde blijven.
Hij zal heengaan, opvaren naar Vader.
Maria zou Hem wel altijd vast willen houden.
Herkent u het?
Tuurlijk herkent u dat.
Dat je knuffelt en denkt “Ik laat je nooit meer los…”
En dat kun je bij Jezus dus ook hebben.
Omdat je van Hem houdt.
Hem om de nek zou willen vallen.
Maar Jezus’ werk moet door.
Zijn werk is met Pasen nog niet af.
Net zo goed als Zijn werk met Goede Vrijdag nog niet af was.
Hij moest opstaan.
En Hij moet plaats bereiden in het huis van Vader.
De Heilige Geest moet uitgestort worden…
Daarom: “Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader…”
Maar jij Maria: “Ga naar Mijn broeders en zeg tegen hen: Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, en naar Mijn God en uw God”.
En Maria Magdalena ging heen en berichtte de discipelen dat zij de Heere gezien had en dat Hij dit tegen haar gezegd had.
Broeders en zusters, tenslotte drie dingen waarop ik vanmorgen nog even de vinger wil leggen.
Het eerste is “Hij moest opstaan”.
In vers negen lezen we: “Want zij kenden de Schrift nog niet dat Hij uit de doden moest opstaan”.
Daarmee doelt Johannes niet op uitspraken van Jezus, maar op het Oude Testament.
Daarom lazen we ook Psalm 16, waarin we in vers 10 lezen: “Want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten, U laat niet toe dat Uw Heilige ontbinding ziet”.
Het zijn ook deze woorden die Petrus op de eerste Pinksterdag aan zal halen in zijn preek.[ix]
Christus “moest” sterven.
Maar ook: Christus “moest” opstaan.
Het moest!
Hoezo?
Nou, voor de eerste Adam gold de Wet “Doe dit en gij zult leven”.[x]
Christus deed en leeft!
En daarom geldt voor de laatste Adam, Christus: “Ik leef en gij zult leven”.[xi]
Vanuit de hemel zal Hij Zijn Geest zenden.
De Vader en de Zoon willen het leven en niet de dood.
Jezus heeft het leven ook niet alleen voor Zichzelf ontvangen.
Nee, ook voor ons, voor allen die “in Christus” zijn.
In Hem geloven.
Met andere woorden:.
Jezus is het Leven (Joh. 14:6; 1 Joh. 1:2).
“En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die U gezonden hebt”.
Daarom schrijft Johannes in zijn eerste brief “Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet”.[xii]
Hij geeft het leven aan allen die in Hem geloven.
Daarbij worden wij door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven.
Met Christus gestorven en begraven.
Met Hem opgestaan in een nieuw leven.
De Doop!
Let op: In de Doop worden niet alleen de zonden afgewassen.
Zeggen wij niet alleen “DankUwel” voor Goede Vrijdag. Dat ook!
Maar we staan ook met Hem op in een nieuw leven!
Opstaan!
Niet in de zonde blijven.
Maar leven in gemeenschap met Christus.
Daarover schrijft Paulus in Romeinen 6.
Ook wij moeten opstaan.
Het gebed van Paulus dat we vinden in de Filippenzenbrief mag ook ons gebed zijn: “dat ik Hem mag kennen, en de kracht van Zijn opstanding…” (3:10).
Het tweede punt is: “zien en geloven”.
Wat mij opvalt in het Johannes evangelie is dat geloven met zien gepaard gaat.
Er zijn op die eerste Paasdag twijfels bij de discipelen.
Bij de vrouwen.
Straks bij Thomas.
Maar als zij zien, Jezus zien: dan geloven ze.[xiii]
En dat kan ook jaloers maken.
Ik bedoel: Maria Magdalena gelooft pas als ze Jezus ziet.
De discipelen geloven pas als ze Jezus echt zien.
Ook Paulus komt tot het geloof als hij Jezus ontmoet op de weg naar Damaskus.
Maar wij zien zo niet.
Johannes hoorde met zijn oren, zag met zijn ogen, tastte met zijn handen[xiv], maar wij niet.
Hoe kunnen wij ooit tot zo’n soort geloof komen als hij had, als de apostelen hadden?
Nu, vanuit de hemel legt de Opgestane Heer Zelf het contact door Woord en Geest.
Niet alleen Zijn belofte geldt nog steeds:
7Bid, en u zal gegeven worden; zoek, en u zult vinden; klop, en er zal voor u opengedaan worden.[xv]
Maar Hij staat vanmorgen ook voor u.
Voor jou!
Zie hier ben Ik!
De Levende!
“Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop”.[xvi]
Ik de Levende!
U laat Hem toch niet buiten staan.
Daarom kunnen wij met Petrus zeggen “Hoewel u Hem niet gezien hebt, hebt u Hem toch lief. Hoewel u Hem nu niet ziet, maar gelooft, verheugt u zich met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde”.[xvii]
Dat brengt ons bij het derde en laatste: hoop!
Met de opstanding is de hoop gegarandeerd.
Zijn Koninkrijk komt.
Niet de dood, niet de zonde hebben het laatste woord.
Het laatste woord is aan Hem Die de dood overwon.
De Heidelberger zegt “Ten derde is ons de opstanding van Christus een zeker pand onzer zalige opstanding”.[xviii]
Als u vandaag, of morgen op de begraafplaats komt, moet u zich maar inbeelden dat één graf open is.
Nou ja “inbeelden”, dan zou het om inbeelding gaan.
Nee, u moet bedenken!
Wat?
Een graf is al open. Jezus is er al uit!
Hij is de eerste.
Het hoofd van het lichaam.
En straks zal Zijn hele lichaam volgen.
Zo zeker Jezus is opgestaan.
Zo zeker zullen ook wij opstaan.
Tenminste… als we sterven voordat Jezus terugkomt.
Anders gaan we de Heere op de wolken tegemoet.[xix]
Huilend kwam Maria bij het graf.
Maar de geschiedenis eindigt met de mededeling dat zij op weg gaat om te berichten dat Jezus leeft!
Pasen zet in beweging.
Zoals we Jezus vorige week hoorden bidden: “Zoals U Mij in de wereld gezonden hebt, heb ook Ik hen in de wereld gezonden”.[xx]
Zoals Hij straks tegen de discipelen zal zeggen: “Vrede zij u!
Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u”.[xxi]
Daarom kun je van zo’n kinderlied als volwassene ook veel leren.
“Vertel het aan de mensen…”
Wat?
“… dat Jezus leeft…”
Jezus leeft!
Amen.
[i] Zie Joh. 19:38-42.
[ii] Zie Luk. 8:1.
[iii] Mark. 16:9; Luk. 8:2.
[iv] Joh. 19:25.
[v] Mat. 28:1 “Laat na de sabbat, toen het licht begon te worden op de eerste dag van de week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria om naar het graf te kijken”; Mark. 16:1 “En toen de sabbat voorbijgegaan was, hadden Maria Magdalena, Maria, de moeder van Jakobus, en Salome specerijen gekocht om Hem te gaan zalven”; Luk. 24:10 “En het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus, en de anderen die bij hen waren, die dit tegen de apostelen zeiden”.
[vi] Betekent dit “wij” dat zij met de andere vrouwen was?
[vii] Mat, 27:62-66. Zie ook 28:11-15.
[viii] 1 Kor. 15:35-49.
[ix] Hand. 2: 25-28.
[x] Zie ook Ro, 10:5; Gal. 3:12.
[xi] Joh. 14:19.
[xii] 1 Joh. 5:12.
[xiii] Zie ook 1 Kor. 15:5-8.
[xiv] 1 Joh. 1:1 “Wat er was vanaf het begin, wat wij gehoord hebben, wat wij gezien hebben met onze ogen, wat wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens”.
[xv] Mat. 7:7.
[xvi] Op. 3:20a.
[xvii] 1 Pet. 1:8.
[xviii] Zie zondag 17, vraag en antwoord 45: “Vr.45. Wat nut ons de opstanding van Christus? Antw. Ten eerste heeft Hij door Zijn opstanding den dood overwonnen, opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood ons verworven had, kon deelachtig maken. Ten andere worden ook wij door Zijn kracht opgewekt tot een nieuw leven. Ten derde is ons de opstanding van Christus een zeker pand onzer zalige opstanding”.
[xix] 1 Thes. 4:13-18.
[xx] Joh. 17:18.
[xxi] Joh. 20:21.