
Preek over Ruth 3, gehouden op 12 december 2021 in de Dorpskerk in Vreeswijk, Nieuwegein.
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Vanmorgen belanden wij, dankzij het rooster van onze kinderen, op deze derde zondag van advent in het derde hoofdstuk van het boek Ruth.
De vorige weken zijn bij de kindernevendienst Ruth 1 en 2 verteld, volgende week zondag staat Ruth 4 op het rooster.
Vandaag dus Ruth 3.
En ik kan me zo voorstellen, zeker als je niet erg bekend bent met de Bijbel, dat je denkt: “Wat een opmerkelijk verhaal”.
Het lijkt wel een roman, of op een script van een romantische film.
En die film heet dan “Romance op de dorsvloer”[i] of zo.
Niet “Boer zoekt vrouw”, maar “Vrouw verleidt boer”. En dat verleiden gebeurt ook nog eens op bevel van een schoonmoeder.
Ga maar na.
Naömi zegt tegen haar schoondochter Ruth:
Die boer, Boaz, die gaat vannacht op de dorsvloer – dat is in het Nabije Oosten de plaats van de vruchtbaarheid – die gaat op de dorsvloer gerst wannen.
Hij is daar dus vanavond aan het werk.
Nu moet jij jezelf eerst goed wassen, dan jezelf zalven – wij zouden zeggen goed veel eau de cologne of parfum opdoen, zodat je lekker ruikt – en dan moet je naar de dorsvloer gaan.
Maar pas op: zorg dat die man jou niet opmerkt.
Laat hem eerst zijn werk doen en eten en drinken.
Pas als hij verzadigd en tevreden gaat liggen en slapen, pas dan sluip je erheen.
En dan sla je de deken aan zijn voeteneind op en ga je liggen.
Hij zal je dan wel vertellen wat je moet doen.
Ik vraag me af welke moeder haar dochter zo’n advies zou geven.
Mijn moeder zou zeggen: “Je moet de kat niet op het spek binden”.
Maar Ruth antwoordt niet: “Nou moeder, hoe kunt u zoiets voorstellen… Foei!”.
Nee, ze antwoordt “Alles wat u zegt, zal ik doen”.[ii]
En vertrekt naar de dorsvloer.
Er hangt op het eerste gehoor een zweem van erotiek om deze geschiedenis.[iii]
En erotiek en seksualiteit kunnen mooi zijn, het is een gave van God, maar buiten door God gestelde kaders kan seksualiteit ook veel stuk maken.
Wat dat betreft kent Ruth wel een verleden.
Ruth komt namelijk uit Moab.
En Moab, de stamvader van het volk, wordt volgens Genesis 19 geboren uit een incestueuze relatie van Lot en zijn oudste dochter[iv].
De dochters voeren Lot dronken en slapen met hem.
Zo worden Moab en Ammon verwekt en geboren.
In Numeri lezen we dat als het volk na de woestijnreis bijna in het beloofde land is, het mis gaat op het gebied van seksualiteit. In Sittim lopen Israëlieten achter Moabitische vrouwen aan[v]. En voor ze het weten doen ze mee aan de offerplechtigheden ter ere van hun goden, eten ze van de offers en buigen zij zich voor de goden van de Moabieten neer.
Moab heeft dus niet zo’n beste naam.
Trouwens, die Boaz heeft ook een verleden. Hij is een nakomeling van Perez, de zoon van Juda en zijn schoondochter Tamar.
Juda en Tamar, ook niet zo’n verheffende geschiedenis.[vi]
Juda denkt dat hij met een publieke vrouw naar bed gaat, maar zal later ontdekken dat het zijn schoondochter was. En ze blijkt nog zwanger ook. Perez en Zerah worden geboren.
Perez een voorvader van Boaz.
En nog sterker, Mattheüs stelt in zijn geslachtsregister, dat Boaz de zoon is van Rachab, ook al zo’n dubieuze vrouw. Zij bood de verspieders onderdak in Jericho.[vii]
Ruth en Boaz, beide dus kinderen van voorouders die best wel over de tong zullen zijn gegaan.
Het zijn ook schokkende verhalen.
Maar tegelijkertijd blijven Ruth en Boaz zelf reine mensen. Godvrezende mensen.
Maar goed, het is opmerkelijk dat Mattheüs Rachab en Ruth direct na elkaar noemt in het geslachtsregister in Mattheüs 1.
Alsof hij zeggen wil: Abraham en Juda mogen door verkiezing een plaats innemen in de voorgeschiedenis van de Messias, maar bedenk wel dat God ook de Kanaänitische Rachab en de Moabitische Ruth opneemt in die geschiedenis, in Zijn verkiezing.[viii]
De verlossing is niet voortgekomen uit het zuivere ras!
Nee, God werkt door al het kromme, verdraaide heen.
Hij volvoert Zijn plan, dwars door al onze plannetjes heen.
Hij regeert!
Terug naar de dorsvloer.
Zoals gezegd hangt er op het eerste gehoor een zweem van erotiek om deze geschiedenis.
Maar als we daarbij blijven hangen, ons slechts richten op de erotiek en seksualiteit – waar we best goed in kunnen zijn – dan missen we eigenlijk alles.
Ruth handelt namelijk niet vanuit een eigen verlangen.
Zij is niet vervuld van Eros, maar van Agapè.
Zij is niet vervuld van de liefde die gevoed wordt door begeerte, maar van de liefde die er op uit is om te dienen, te geven.
De liefde erop gericht is voor anderen beschikbaar te zijn.
Agape.
Dat is de liefde waar Paulus van zingt in 1 Korinthe 13.
Dat is de liefde waarmee Jezus Zichzelf heeft gegeven tot aan het kruis!
Ruth handelt niet vanuit eigen verlangens, maar uit gehoorzaamheid, vanuit het besef dat er een plicht vervuld moet worden.
Welke plicht?
Nou, het gebod van God.
De geboden van God spelen een hoofdrol in de hele geschiedenis van het boek Ruth.
Het gaat om het zogenaamde “leviraatshuwelijk” of zoals de HSV weergeeft het “zwagerhuwelijk”.[ix]
En het gaat om het “losserschap”.[x]
De bestaanszekerheid staat op het spel. Hoe moet het verder met Naömi en Ruth als er geen man is, die voor hen zorgt? Dat is één.
En twee: de naam van het huis van Elimelech, die Bethlehem verliet en in Moab sterft, staat op het spel, want hij heeft geen nageslacht. Zijn zonen Chiljon en Machlon zijn immers gestorven.
Nu gaf in Israël het huwelijk bestaanszekerheid.
Het is daarom dat Naömi in hoofdstuk 1 al tegen haar schoondochters gezegd had:“9Moge de HEERE jullie geven dat jullie rust vinden, ieder in het huis van haar man”.
Ben je als vrouw getrouwd, dan heb je bestaanszekerheid.
Maar een man hebben Naömi en Ruth niet.
Het enige wat Naomi in Bethlehem heeft is Ruth.
En deze Ruth blijft trouw aan haar schoonmoeder, het volk van haar schoonmoeder en de God van haar schoonmoeder.[xi]
Hoe nu verder?
In hoofdstuk 2 neemt Ruth het initiatief om aren te rapen, dus van de oogst op te rapen, wat maaiers laten liggen.
Zo komt ze op de akker van Boaz, een bloedverwant.
Hij, Boaz, zegt in dat hoofdstuk tegen Ruth: “11… Het is mij allemaal verteld, alles wat u na de dood van uw man voor uw schoonmoeder gedaan hebt, en hoe u uw vader en uw moeder en uw geboorteland hebt verlaten en naar een volk bent gegaan dat u voorheen niet kende.
12Moge de HEERE uw daad vergelden, en moge uw loon volkomen zijn van de HEERE, de God van Israël, onder Wiens vleugels u gekomen bent om toevlucht te nemen.”
En nu een hoofdstuk verder is het donker – al scheen volgens de rabbijnen de maan – heeft Ruth precies gedaan wat haar schoonmoeder zei en ligt ze aan het voeteneind van Boaz.
Boaz schrikt wakker en grijpt om zich heen.
Hij ziet een vrouw liggen:
“Wie bent u?”.
“Ik ben Ruth, uw dienares[xii]. Spreid uw vleugel over uw dienares uit, want u bent de losser”.
Hoort u het?
Ruth herhaalt wat Boaz zelf een poosje terug tegen haar heeft gezegd.
Toen ze die hele dag op het veld gewerkt had om aren te rapen.
En Boaz zo aardig tegen haar was en zei dat het zo goed was dat ze meegegaan was met Naomi naar Bethlehem.
En dat het zo goed was zij haar toevlucht had genomen tot de God van Israël.
Dat het zo goed was dat ze was komen schuilen onze Zijn vleugels.
Nu haalt Ruth die woorden van Boaz aan en zegt: “Spreid uw vleugel over uw dienares uit, want u bent de losser”.
Eigenlijk zegt ze:
Het is mooi dat ik mag schuilen onder de vleugels van de HEERE, maar wilt u ook uw vleugels over mij uitslaan.
Wilt u dat concreet doen?
“Spreid uw vleugel over uw dienares uit…”.
Met het spreiden van de vleugel wordt het huwelijk bedoeld. Eigenlijk zegt Ruth dus: “Trouw met mij…”
Waarom?
“want u bent de losser! U hebt volgens de geboden van de God van Israël de plicht met mij te trouwen…”
U bent de losser!
Daarmee zegt Ruth twee dingen.
Eén: Wil je de plicht op je nemen om als familielid de plaats in te nemen van mijn overleden man?
Twee: Wil je al mijn schulden op je nemen?
De losser is namelijk degene die jou je rechten teruggeeft, door de schulden over te nemen die je zelf niet meer kunt betalen.
U begrijpt wel dat niet iedereen daarbij direct stond te springen om losser te zijn.
Daarom ook die toestanden bij Tamar in Genesis 38.
Een vrouw trouwen is leuk, maar om dan direct met schulden geconfronteerd te worden, is minder.
Maar dat is wel wat Ruth hier vraagt.
Het is fijn dat de HEERE voor me zorgt, maar wil je dat ook doen?!
Wil je mij aanvaarden en ook al mijn tekorten?
Dan schudt Boaz met zijn hoofd en trapt de vrouw aan zijn voeten weg.
“Wegwezen jij!”
Nee, dat staat er niet.
Boaz trekt de vrouw naar zich toe en begint haar hartstochtelijk te kussen!
“Hier komen jij! Kleed je uit…!”
Nee, dat staat er ook niet.
Boaz toont zich een stuk heiliger dan zijn voorvader Juda.
Hij prijst Ruth:
“Gezegend bent u door de HEERE, mijn dochter!”
Jij bent geen jongemannen nagelopen.
Jij bent niet lukraak op mannenjacht gegaan.
Nee, jij hebt, zoals in de geboden beschreven staat, gezocht naar een bloedverwant.
Boaz belooft Ruth haar te trouwen, maar omdat er een familielid van Elimelech is die nauwer verwant is, moet dat eerst in de poort, de rechtszaal, geregeld worden.
“Ik zal zien wat ik doen kan”, wordt Ruth beloofd.
“Ik laat het er niet bij zitten. Maar ik wil wel dat het volgens de regels gaat”.
Tot aan de morgen blijft Ruth aan zijn voeteneinde liggen.
Met de belofte, wachtend op wat komen gaat.
In de vroege morgen gaat Ruth naar huis.
Niet met lege handen, maar met zes maten gerst.
De zevende maat, de volheid, komt in het volgende hoofdstuk.
Thuisgekomen vertelt ze Naömi alles wat haar is overkomen.
En Naömi zegt – wijs als ze is, een mensenkenner – “Ga rustig zitten, mijn dochter, tot je weet hoe de zaak uit zal vallen, want die man zal niet rusten, voordat hij vandaag nog deze zaak tot een einde heeft gebracht.”
“Wacht maar”, zegt Naömi, “Hij zal het er niet bij laten zitten. Dit komt helemaal goed…”
Past dat niet bij Advent?
Niet alleen omdat Boaz Obed zal verwekken bij Ruth. En dat Obed op zijn beurt weer Isaï verwekt en Isaï, David.
Maar het “Wacht maar. Hij zal het er niet bij laten zitten. Dit komt helemaal goed…”.
Die grote nakomeling van David, is toch de grote Losser, met een hoofdletter “L” Die al onze schulden en tekorten op Zich neemt?
Met Kerst vieren wij Zijn geboorte.
Maar we blijven na de bevalling in verwachting, want Hij komt!
Weet je het zeker?
Ja, want Hij heeft het beloofd!
Wij leven toch van de belofte, van wat God belooft.
Daarom zegt Paulus in Romeinen 8: “Want in de hoop zijn wij zalig geworden…”[xiii]
Hij zal!
Zijn werk gaat altijd voorop.
De belofte van God gaat altijd voorop.
Zijn liefde gaat voorop
Het geloof begint niet bij onze keuze, onze overgave.
Alhoewel die wel van belang zijn.
De overgave en de toewijding…
Maar dat zijn niet de voorwaarden voor, maar de gevolgen van Zijn liefde.
Vandaag dopen wij kinderen.
Er zijn mensen die zeggen “Kinderen mag je niet dopen. Ze moeten zelf de keuze maken…”.
Ja, maar aan u, die gelooft, vraag ik dan: Was er al niet een moment dat God ‘ja’ zei tegen jou, voordat jij ‘ja’ zei tegen Hem?
Was er al niet een moment dat God ‘ja’ zei tegen ons, voordat wij ‘ja’ zeiden tegen Hem?
Daarom worden er kinderen gedoopt in de kerk.
Zo is dat van het begin af aan al geweest.
Er is een liefde die eerder en dieper is dan de liefde van ons.
Wij geloven namelijk dat er een verbond van God is.
Een werkelijkheid waarin wij leven en waarin onze kinderen geboren worden, en die door God in stand wordt gehouden, niet minder dan de ordeningen van de kosmos.
Zolang de zon en de maan schijnen, blijft zijn verbond bestaan. Sterker nog: Het universum is vergankelijker dan een gelovige…
Als er geen zon meer schijnt en de maan niet meer licht, dan nog blijft Gods verbond met mensen bestaan.[xiv]
Had u dat al eens bedacht?
Voordat wij het beseffen wordt over ons uitgesproken: “Ik heb je bij je naam geroepen; je bent van Mij”.
Dan gaat het toch duizelen…
Lang voordat wij een relatie met God krijgen, had God een relatie met ons.
Wanneer begon die liefde van God voor ons?
Was dat op het moment dat we als baby gedoopt werden?
Maar de doop is niet de basis van het verbond, maar de bevestiging daarvan.
We worden in het verbond geboren, zei ik net al.
Mensen die graag zelf hun eigen lot in handen hebben kunnen daarvan gruwen, maar dat is wat de kerk van alle eeuwen belijdt.
Daarom worden baby’s gedoopt, niet alleen in hervormde, of gereformeerde kerken, maar ook in de Rooms-Katholieke Kerk. En vroeger al in de kerk van het oude Carthago – in Cappadocië en in Gallië, in Syrië en in Egypte.
Nogmaals: Wanneer begon die liefde van God nou voor ons, voor u, voor jou, voor mij?
Paulus geeft het antwoord.
We lazen het in Efeze 1.
Hij heeft ons vóór de grondlegging van de wereld uitverkoren in Hem.
Zijn liefde begon dus al eerder dan toen we gedoopt werden.
Zijn liefde begon al eerder dan de dag dat we geboren werden.
Zijn liefde begon al eerder dan toen wij een embryo waren.
Zijn liefde begon al eerder dan het geloof van onze ouders en grootouders.
Zijn liefde begon al eerder dan de scheidingen in al die gereformeerde kerkgenootschappen.
Zijn liefde begon al eerder dan de Reformatie.
Zijn liefde begon al eerder dan Pinksteren.
Zijn liefde begon al eerder dan Goede Vrijdag en Pasen.
Zijn liefde begon al eerder dan die eerste Kerstnacht en Kerstdag.
Zijn liefde begon al eerder dan Mozes en het verbond op de Sinaï.
Zijn liefde begon al eerder dan het eeuwig verbond met Abraham, waarin wij worden ingelijfd.
Zijn liefde begon al eerder dan Adam.
“Lang voordat er mensen op aarde waren heeft God jou al uitgekozen uit liefde” zegt Paulus.
Want niet jouw keuze is beslissend.
Beslissend voor Gods relatie met mij en met jou, is Jezus, de Losser.
In Hem heeft God ons uitverkoren, zegt Paulus.
En dat deed God al voordat de wereld bestond.
Wij worden gedragen door de liefde van de Ander, van God in Christus. Wiens geboorte wij straks weer gedenken.
Een liefde die aan alles van mij, van ons voorafging.
Onder Zijn vleugels mag je leven!
Amen
[i] Zo in Meïr Shalev, De Bijbel nu, Breda: De Geus, 2000, 121-131. Shalev schrijft: “Het plan voor de nachtelijke ontmoeting op de dorsvloer heeft de traditionele exegese onmiddellijk in hoogste staat van paraatheid gebracht. Ook onze schriftgeleerden weten dat een dorsvloer een romantische plek is. Ze trekken nu al hun inlegkunde uit de kast om te voorkomen dat de lezer het idee zou kunnen krijgen dat er op die dorsvloer iets onbetamelijks heeft plaatsgevonden: per slot van rekening zijn Boaz en Ruth de overgrootouders· van koning David. De bijbelcommentator Rasji, die ons om te beginnen meedeelt dat Boaz op de dorsvloer was gaan zitten om de thora te bestuderen, vertelt nu snel dat Boaz alleen zijn hand op haar hoofd legde en daaraan voelde dat het een vrouwspersoon was. Ook de Spaans-joodse bijbelcommentator Abraham Ibn Ezra (1089-1164) is bang dat Boaz de gestalte aan zijn voeteneind op oneerbare wijze betastte. Hij oppert: ‘Misschien zei zij tegen hem: “Wees niet bang.” Een vrouwenstem is immers altijd herkenbaar. Of misschien was er veel maanlicht en zag hij dat ze geen baard had; ook zou hij haar aan haar kleding herkend kunnen hebben.’ En in de midrasj-verzameling Ruth Rabbah (500-640 na Chr.) wordt het tweetal een complete halachische discussie toegedicht: Hij zet tot haar: ‘Wie zijt gij, een geest of een vrouw?’ Zij zei hem: ‘Een vrouw.’ ‘Ongehuwd of gehuwd?’ Zij zei: ‘Ongehuwd.’ ‘Onrein of rein?’ Zij zei hem: ‘Rein’.”
Voor de Engelse vertaling van Ruth Rabbah, zie https://www.sefaria.org/Ruth_Rabbah%2C_Petichta?lang=en, d.d. 2021-12-11.
[ii] M.J. Paul, G. van den Brink en J.C. Bette (red.), Bijbelcommentaar Jozua-1 Samuël, Studiebijbel Oude Testament, deel 3, Veenendaal: Centrum voor Bijbelonderzoek: 2006, 591, geven aan: “Noömi blijkt Boaz goed te kennen en te vertrouwen dat hij Ruth niet oneerlijk of oneerbaar zal behandelen.”
[iii] Zie ook J.A. Loader, Ruth. Een praktische bijbelverklaring, Kampen: Kok, 1994, 60-62. Loader schrijft:
“Alles dient als voorbereiding op een scene die heel suggestief is. Dit element wordt nog versterkt door het gebruik van allerlei provocerende woorden.
• Het woord ‘voet’ is verwant aan een Hebreeuwse eufemisme voor het mannelijk geslachtsorgaan.
• De aandacht wordt hier nog eens te meer op gevestigd door de alliteratie in de Hebreeuwse woorden voor ‘zijn voeten’ en ‘opslaan’ (van het voetendek).
Het spel van de gelijke consonanten in deze woorden trekt speciale aandacht.
• Het Oude Testament gebruikt dikwijls het hier gebruikte werkwoord ‘opslaan’, ‘ontbloten’ met een sexuele bijklank (zo Lev. 18:6-18; 20: 11; 17:21).
• Het werkwoord voor ‘neerleggen’ kan ook ‘samenliggen’ betekenen, dus geslachtsgemeenschap hebben.
* Het werkwoord ‘zich bekend maken’ (vs. 3), in het Hebreeuws hetzelfde als het werkwoord ‘opletten’ (vs. 4), kan ook de betekenis hebben van geslachtsgemeenschap.
Daarbij is het van minder belang dat het gewoonlijk een mannelijk subject heeft, terwijl hier het subject vrouwelijk is. Van belang is dat een opeenhoping van zóveel woorden met een sexuele ondertoon een sfeer schept die door de oudoosterse lezers van het verhaal zeker niet over het hoofd gezien is.
De hele sfeer is duidelijk erotisch, zoals onderkend is door enkele Griekse vertalers, die het woord ‘mirre’ hebben ingelast bij Noömi’sopmerking dat Ruth zich moest zalven (van mirre is vaak sprake in een erotische samenhang in het Hooglied; zie o.a. Hooglied 1 :3; 3:6; 4: 14; 5: 1). Door Noömi’s woorden daarop attent gemaakt worden de toehoorders ontvankelijk voor verdere toespelingen van deze aard. En zij zullen niet teleurgesteld worden.
Nauwgezet beschrijft de verteller in vs. 6-8 hoe Ruth alles deed wat van haar gevraagd was. De openingszin van vs. 6, waarin gezegd wordt dat Ruth inderdaad ‘afdaalde’ naar de dorsvloer, schijnt overbodig, maar in feite is het een lange afstands-parallel met wat in 2:3 gezegd is (vgl. boven over die parallellie). Zo is ook de nauwkeurige overeenkomst met het vers dat mededeling doet over Ruths verrichtingen (vs. 5), functioneel, want Noömi’s plan zit boordevol risico’s (zie verderop) en de spanning wordt volgehouden door de expliciete mededeling dat Ruth in geen enkel onderdeel afweek van wat haar schoonmoeder haar gezegd had te doen.
De gebeurtenissen voltrekken zich precies zoals Noömi voorzien had toen zij Ruth instrueerde. Dit is een fundamenteel aspect van de boodschap van het verhaal: de mens trekt zijn plan en is daarmee verantwoordelijk voor wat er in zijn leven voorvalt. Maar de haast dichterlijke parallellen tussen verwachtingen en feitelijke gebeurtenissen der dingen geven aan, dat er nog een andere kracht werkzaam is. Boaz eet, drinkt en gaat liggen. Dan komt Ruth heimelijk naar hem toe, zoals haar gezegd was (vs. 3), zij slaat zijn voetendek op en gaat eveneens liggen (vs. 7). Dezelfde suggestieve woorden worden gebruikt als in het gesprek van de vrouwen. Wat Noömi kennelijk niet uitdrukkelijk zei, maar impliciet wil, wordt hier toegevoegd, namelijk dat Boaz ‘ineen goede stemming’ was. Er wordt niet openlijk gezegd dat hij dronken was, maar de woordkeus (letterlijk: ‘zijn hart werd vrolijk’) wijst er wel op (vgl. 1 Sam. 25:36; 2 Sam 13:28; Ester 1: 10, waar de uitdrukking wel die betekenis heeft). Zo wordt de spanning gehandhaafd. De erotische sfeer wordt nog versterkt door een aantal andere woorden die een sexuele bijklank kunnen hebben:
• Het Hebreeuwse woord voor ‘gaan’ èn ‘komen’, dat in vs. 7 tweemaal voorkomt, betekent dikwijls ‘sexuele gemeenschap hebben’ (met een vrouw). Het feit dat Ruth hier het subject is, doet hier geen afbreuk aan, daar de verteller een erotische sfeer wekt door het algemeen gebruik van woorden die een brede reeks betekenissen kennen en dus de beoogde reactie bij de lezers kunnen opwekken (hetzelfde geldt voor de stam ‘kennen’ die in werkwoorden van de verzen 3 en 4 voorkomt).
* Het Hebreeuwse woord ‘korenhoop’ (vs. 7) wordt in het Hooglied in een sterk erotische kontekst gebruikt (7: 3) en wijst dan op het vrouwelijk geslachtsorgaan. Gezien de mogelijkheid dat de toehoorders van dit woordgebruik op de hoogte waren, klinkt het nogal uitdagend, als we lezen dat Boaz:
gaat (geslachtsgemeenschap heeft),
liggen (te weten: samen met),
aan het einde van (naast),
de korenhoop (vrouwelijk geslachtsorgaan).
De dubbelzinnigheid wordt nog onderstreept door het feit dat van de volgende vijf woorden in vs. 7 die Ruths handelingen beschrijven er vier voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn (gaan/komen, het opslaan van het voetendek, voeten, zich neerleggen; het vijfde verwijst naar het ‘heimelijk’ naderbij komen).
• De hoop waarnaast Boaz is gaan liggen, is een gerstehoop (vs. 2). Het Hebreeuwse woord ‘gerst’ is van dezelfde stam gevormd als die van het woord ‘haar’, dat we tegenkomend in Jes. 7:20, samen met het eufemistische ‘voet’ waarover we al spraken (dat wil zeggen: het mannelijke geslachtsorgaan) het verwijst naar het schaamhaar. Al deze woorden bij elkaar geven een onmiskenbare dubbelzinnigheid: er is iets gewaagds op komst!
Wat pas echt gewaagd is, is echter het risico dat Ruth neemt. Hoe zal Boaz haar nu tegemoet treden? Misschien voelt hij zich wel beledigd door haar gedragingen en beschouwt hij het als brutaal en arrogant om zo voordeel te willen trekken uit zijn goedheid, die hij haar tijdens de oogst betuigd heeft. En omgekeerd kan hij in de beschutting van het donker van haar misbruik maken, zijn plicht ontduikend haar tot vrouw te nemen en voor haar te zorgen.
Daarmee zouden Noömi’s plannen in duigen gevallen zijn, zowel ten aanzien van Ruths toekomst als ten aanzien van de belangen van Noömi’s overleden echtgenoot en zoon. Op dit punt moeten we de zegen in herinnering roepen die Noömi in 2:20 uitspreekt, waar zij Jahwe prijst, daarbij vooruitlopend op Boaz’ voor de clan gunstige reactie. Als uiteindelijk alles goed afloopt, verdient Noömi alle lof voor haar planning, maar gezien de vele risico’s en onzekerheden kan evengoed gezegd worden dat zij de afloop niet in haar handen heeft.
[iv] Genesis 19:30-38.
[v] Numeri 25:1 e.v..
[vi] Genesis 38.
[vii] Mat. 1:3-5.
[viii] Jakob van Bruggen, Matteüs. Het evangelie voor Israël, Kampen: Kok, 20044, 30.
[ix] Zie Deut. 25:5-10 en vergelijk dan Gen. 38.
[x] Zie Lev.25:23-28 en vergelijk dan Jer. 32. Zie ook Num. 27:1-11.
[xi] Ruth 1:16,17.
[xii] M.J. Paul e.a., a.w., 593: “Door het woord dienares geeft zij aan dat zij een vrouw is die door een man ten huwelijk kan worden genomen”.
[xiii] Rom. 8:24-25.
[xiv] A. van de Beek, Hasseleponi. Meditaties over verrassende teksten uit de Bijbel, Zoetermeer: Meinema, 2012, 51-55.