
Preek over Romeinen 8:31-39 (en Psalm 23) gehouden op Eeuwigheidszondag 20 november 2022 in de Dorpskerk in Vreeswijk.
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Vorige week zei ik dat het bijna niet anders kon.
Het kan bijna niet anders.
Wat?
Nou, dat als je in de kerk geweest bent, je huppelend naar huis gaat.
Niet met een lang gezicht.
Nors, of somber.
Maar met een blij gezicht.
Opgelucht.
Vol goede moed.
Misschien niet altijd uitbundig schaterlachend.
Maar altijd wel met een binnenpretje.
Nu een week later, denk ik.
‘Ja, dat zei ik nou wel, maar overdrijf ik dan niet een beetje’.
Dominees kunnen overdrijven…
Want hoe zit het vandaag?
Eeuwigheidszondag, de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Volgende week begint het nieuwe kerkelijk jaar en hebben we -levend naar het Kerstfeest – de 1eadventszondag.
Maar vandaag dus eeuwigheidszondag.
En toen dacht ik. Dan zijn er mensen in de kerk die juist vandaag de pijn en het verdriet voelen, vanwege het verlies van een geliefde.
Straks worden de namen genoemd van hen die ons dit jaar ontvielen.
Maar wellicht denkt jij aan je man, je vrouw, je vader, je moeder, je kind.
Kortom: aan een geliefde die stierf.
En als een dominee dan zegt: ‘Je moet huppelend naar huis’, dan kun je zomaar een beetje boos worden.
‘Wat denkt die man wel. In zijn zwarte jurk…’.
Misschien zit je met allerlei vragen.
‘Waarom moest mama zo jong sterven?’
‘Waarom duurde de lijdensweg zo lang?’
‘Waarom al dat verdriet…’
‘Als er een God is en als Hij liefde is, waarom…?’
‘Is er wel een God?’
Vragen, vragen en nog eens vragen…
Ik kan vanmorgen niet op al die vragen ingaan, maar als u er over door wilt spreken: schiet me na afloop gewoon even aan.
Dan kunnen we een afspraak maken.
Of bel of mail even.
Vragen…
Vragen…
In het Bijbelgedeelte, het tweede Bijbelgedeelte dat we lazen, worden ook vragen gesteld.
We lazen slechts een klein stukje uit een lange brief die de apostel Paulus schreef aan de gemeente van Jezus Christus in Rome.
Maar in dit korte stukje komen we vijf vragen tegen.
Lees maar mee:
Vers 31: Vraag 1: Wat zullen wij dan over deze dingen zeggen?
Vers 32: Vraag 2: Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken?
Vers 33: Vraag 3: Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God?
Vers 34: Vraag 4: Wie is het die verdoemt?
Vers 35: Vraag 5: Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?
En ik hoop door deze vijf vragen door te lopen, andere vragen zullen verdwijnen.
En dat je anders naar huis gaat dan dat je gekomen bent.
Dat je inderdaad niet met een lang gezicht, nors of somber vertrekt.
Maar met een blij gezicht.
Uitbundig schaterlachen hoeft van mij niet.
Maar met een glimlach, hoopvol.
Het eerste wat ik daarom zeggen wil is dat ik denk dat Paulus, toen hij de vijf vragen opschreef, hij zelf geweldig blij met de vragen en de antwoorden was.
Dat hij van die antwoorden bij wijze van spreken ging huppelen.
Helemaal blij!
Misschien – dat hoop ik natuurlijk wel – springt iets van die vreugde op je over.
Misschien dat je iets van die vreugde kunt oppikken.
En meenemen de nieuwe week in.
Het leven in.
Goed vijf vragen.
In vers 31 vinden we vraag 1: Wat zullen wij dan over deze dingen zeggen?
Welke dingen.
Nou, die eerste vraag gaat over alles wat Paulus in de hoofdstukken hiervoor heeft geschreven aan de gemeente van Rome.
Een gemeente waar hij graag naar toe wil, maar – op dat moment – nog nooit is geweest.
Hoe die gemeente in Rome ontstaan is, weten we niet precies.
Dat doet er vanmorgen ook niet toe, die gemeente is er.
Er zijn dus mensen die Jezus als Heer belijden en Hem willen dienen.
Dat zal levend in een grote stad niet makkelijk geweest zijn.
In Rome werd van alles en nog wat aanbeden, maar niet de God van Abraham, Izak en Jakob, de God van Israël.
Nou ja, die wordt daar wel aanbeden door de Joden in Rome.
Ook vandaag kun je er terecht in de grote synagoge aan de Tiber.
Maar die Joden zien en zagen de christenen echter als ketters.
Zij zien Jezus niet als de Zoon van God, de Messias.
Eerder als een onrust stokende rabbijn.
Die eerste christenen horen dus nergens bij.
Ze horen niet meer bij de heidenen die afgoden aanbidden en leven alsof er geen God van Abraham Izak en Jakob bestaat.
Maar ze horen ook niet bij degenen die de God van Abraham, Izak en Jakob wel aanbidden en dienen.
Ze ‘bungelen’ tussen stad en synagoge.
In de hoofdstukken hiervoor schrijft Paulus over heidenen, over niet Joden, die God de Schepper verdringen (Ik heb niets met die Schepper te maken. Ik doe wat ik zelf wil) of vervangen (dus iets anders dan God de Schepper aanbidden).
Nou, God verdringen of vervangen, dat gebeurt nog steeds, dacht ik zo.
Niet alleen theoretisch, maar ook gewoon heel praktisch.
Paulus schrijft ook over de Joden die de wet van God wel kennen, maar niet houden.
Niet omdat ze zo slecht zijn, of slechter dan andere mensen.
Maar omdat niemand die Wet van God kan houden.
En daarom kan geen mens – of hij nou Jood is of niet – voor God kan bestaan.
Daarom zou als God zou oordelen, ieder mens veroordeeld moeten worden.
Daarom is het Kerst geworden.
God Zelf heeft ingegrepen door Zijn Zoon, Jezus – Zaligmaker betekent die Naam – door Zijn Zoon Jezus naar deze aarde te sturen.
De geschiedenis ken je.
Jezus werd gekruisigd is.
Hij stierf en werd begraven.
Maar op de derde dag stond Hij op uit de doden!
Vader wees Hem aan als de Rechtvaardige!
Iedereen die in Jezus gelooft, wordt door God rechtvaardig verklaard.
Nou, dat is hetgeen hieraan voorafgaat.
En dan vraag 1
Vers 31; Vraag 1: Wat zullen wij dan over deze dingen zeggen?
Of zoals de NBV vertaalt ‘Wat moeten wij hier verder over zeggen?’
Er is niets, maar dan ook niets meer toe te voegen aan hetgeen gezegd is.
Door Jezus hebben we ‘vrede bij God’.[i]
We leven onder het bewind van onze Heer.[ii]
Zijn Geest komt ons in onze zwakheid te hulp.[iii]
Wat zullen wij dan over deze dingen zeggen?
Er valt niets meer te zeggen.
Daarom de samenvatting:
‘Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?’
Als de God van Israël.
Als de Vader van onze Heere Jezus Christus.
Als onze Vader Zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem omwille van ons allemaal heeft prijsgegeven.
Zal Hij ons dan ook niet met Hem alles schenken?
Daarom vraag 2: Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken?
De vraag is eigenlijk ook een antwoord.
Zo worden die gelovige christenen in Rome, maar ook wij aangespoord alles van Hem te verwachten.
Te bidden tot Hem.
Te vertrouwen op Hem.
Als Hij voor jou Zijn Zoon geeft, zou Hij dan niet verder voor je zorgen?
‘Tuurlijk, zeker weten!’, zeg je dan.
Prijs de Heere!
Zeker zal Hij dan ook voor mij zorgen.
Paulus schrijft het opdat jij en ik leren ons leven in de Zijn handen te leggen.
Leren te vertrouwen.
Ik zou zeggen: Leg je leven maar in Zijn Handen, want God zorgt!
Ook in tijden van moeite en verdriet.
Juist in tijden van moeite en verdriet.
Wij leven in dat vertrouwen.
En het geeft moed in alle moeilijkheden.
De HEERE is zoals Hij heet: ‘Ik ben er bij’!
Dat brengt ons bij vers 33 en vraag 3: Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God?
Ik denk zomaar dat niet veel mensen in Nieuwegein bezig zijn met deze vraag. Ze zullen een beetje hun wenkbrauwen fronsen: ‘Beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God? Waarom zou ik…’
Maar bedenk wel dat die eerste lezers 2000 jaar geleden anders het leven stonden, dan wij vandaag.
Ik kan me zomaar voorstellen dat zij als niet Joodse gelovigen dachten: ‘Zijn wij wel echt aanvaard oor God?’
‘Moeten we toch niet iets doen…?’
‘Kunnen we ons toch niet beter laten besnijden?’
‘Kunnen we toch niet beter kosjer eten?’
Kunnen we toch niet beter…
Er was – ook toen! – vertrouwen nodig om als onbesneden heiden te durven geloven dat je bent aanvaard door de God van Israël.
Dankzij Jezus.
Net als dat vandaag nodig is…
‘Je bent aanvaard door de God van Israël!’
Maar ook vandaag kan iemand denken ‘Door het geloof in Jezus aanvaard worden door de God van Israël? Dat is wel heeeeeel makkelijk. Kweek je geen goddeloze mensen zo…’
En toch!
Je bent aanvaard!
Door het geloof alleen.
‘Ja, maar je moet dan wel…’
Neen!
Door het geloof alleen.
In verbondenheid met Hem zul je!
Wie de relatie met Hem beoefent zal veranderen.
Het punt dat Paulus hier maakt is dat die nieuwe christenen in Rome, net als hijzelf als godvrezende jood, er helemaal op mogen vertrouwen dat God hen werkelijk vrijspreekt en aanvaardt.
Geloof het!
Daarom antwoordt hij op vraag 3: Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God?
God is het Die rechtvaardigt!
Door Jezus Christus.
Jezus’ rechtvaardigheid is mijn rechtvaardigheid.
Daar hangt vraag 4 mee samen.
Vraag 4 staat in vers 34: Wie is het die verdoemt?
Wie zal het oordeel uitspreken?
Dat laatste oordeel.
Daar kun je bang voor zijn.
Mensen kunnen er op hun sterfbed erg tegen opzien.
Sterven is immers God ontmoeten.
Daar kun je bang voor zijn.
Soms omdat je als kind de stuipen ook op het lijf zijn gejaagd.
Bang gemaakt voor de hel.
Het kan ook beangstigen omdat je zelf van sommige dingen denkt ‘Dat vergeef ik mezelf nooit’.
Of je denkt: ‘Ik heb het helemaal verprutst’.
Iemand zei mij:‘Mijn leven is een grote mislukking…’.
Let er dan even op waarom die vraag gesteld wordt en wat het antwoord is.
Wie is het die verdoemt?
Wie spreekt het oordeel uit?
Jezus Christus, Die gestorven is voor jou.
Meer nog, Die is opgewekt. Zonde en dood overwonnen.
Hij zit aan de rechterhand van God.
En wat doet Hij daar: ‘Je aanklagen?’
Nee: Hij pleit voor ons’.
Ook voor jou.
Hij bidt voor jou.
Jezus.
Ook Hij is zoals Hij heeft: Zaligmaker.
Jezus is de belichaming van de liefde van God.
Het is daarom ook dat niet de gelovige zichzelf staande houdt.
Nee, het is Christus die staande houdt.
Draagt en schraagt, ondersteunt.
Hij zorgt voor elke gelovige.
Ook voor jou.
Zijn liefde waakt over jou.
Zijn liefde draagt jou.
Hij pleit voor jou en tilt je op naar de glorie die Hij zelf heeft en deelt met de Vader.
Daarom de laatste vraag:
Vraag 5: vers 35: Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?
In zijn antwoord op die vraag lijkt het wel of hij bij het schrijven denkt aan alles wat hij zelf mee heeft gemaakt.[iv]
Zelf ook heeft ervaren.
Een ervaringsdeskundige dus.
Hij noemt een reeks bedreigende en overspoelende machten die een mens lichamelijk en psychisch helemaal stuk kunnen maken.
Kunnen doden zelfs.
Daar wist Paulus zelf ook alles van.
Hij noemt verdrukking… Je kunt onder druk bezwijken.
Druk kan psychisch zijn, soms zo groot dat je er helemaal overspannen van wordt.
Druk kan ook lichamelijk zijn. Ik moet daarbij altijd denken aan het Heizel-drama. Verschrikkelijk. Europacup 1 finale tussen Liverpool en Juventus.
Mensen doodgedrukt in het stadion.
De mensen vooraan konden geen kant op.
Echt verschrikkelijk.
Benauwdheid… Ook zoiets. Verschrikkelijk om niet goed adem te kunnen halen. Te stikken.
Vervolging… We kennen de verhalen van de vervolgde kerk. Van de vervolgingen in de kerkgeschiedenis.
Zij ervaren dat het volgen van Jezus lijden met zich meebrengt.
Naaktheid: het geen geld hebben om je überhaupt te kleden.
Gevaar: welk een gevaren heeft Paulus niet meegemaakt. Schipbreuk, rovers onderweg, stenen naar zijn hoofd, enzovoorts.
Zwaard: Omkomen door het zwaard. Denk vandaag aan de soldaten in Oekraïne. Aan zowel Oekraïense als Russische zijde.
Denk aan de doodvonnissen waarmee de vervolgde kerk te naken heeft.
En dan toch geloven, vast vertrouwen dat de liefde van Christus al die levensbedreigende machten te sterk is.
En dat al die machten niet kunnen scheiden van Jezus.
Paulus doet het.
En jij mag het doen, omdat Jezus zich aan je verbonden heeft.
Paulus schrijft het, opdat je in een heel sombere en dreigende realiteit toch de moed niet zult verliezen.
De toekomst is zeker, ja eindeloos goed!
Hij schrijft het ook om zijn lezers erop voor te bereiden dat zij als gelovigen met bedreiging en vervolging te maken kunnen krijgen.
Jij ook!
Die eerste lezers zeker.[v]
De Jood Paulus denkt dan meteen aan Psalm 44:23 die hij in vers 36 citeert.
Psalm 44. Een aangrijpende Psalm vind ik dat.
Er wordt geklaagd ‘Waarom!’ vanwege de verwoesting van het land en het volk door vijanden.
En toch blijft men God belijden en dienen.
Toch wordt er in vertrouwen op en tot Hem gebeden.
Ook wij zijn niet vrijgesteld van aanvechting en lijden.
Ook degenen van wie wij zo dadelijk de namen zullen noemen, hebben met lijden en aanvechting te maken gehad.
Sommigen zelfs heel erg.
Sommigen vooral lichamelijk.
Anderen voor psychisch.
Weer anderen zowel lichamelijk als psychisch.
En toch.
En toch was de HEERE zoals Hij heet.
Hij is zoals Hij heet: Ik ben erbij.
Net zoals Jezus is zoals Hij heet: Zaligmaker.
Net zoals Immanuël is zoals Hij heet: God met ons!
Daarom kan Paulus huppelend, nou ja jubelend uitroepen:
‘Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons heeft liefgehad’.
Die liefde die krachtig is gebleken in Jezus’ dood en opstanding, duurt voort tot vandaag.
Wat zeg ik: tot in de eeuwen der eeuwen.
Niets kan ons van de liefde van God in Jezus Christus, onze Heere scheiden.
38Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen,
39noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere.
Ons houvast?
Hij houdt vast!
Door de dood heen!
Daarom lezen we dit gedeelte ook op het kerkhof.
De gelovigen die hier op aarde gestorven zijn, zijn bij de Heere, al ligt hun lichaam in het graf.
Hun ziel is boven.
In Christus is de kerk boven, de triomferende kerk, de overwinnende kerk ook verbonden met de kerk beneden, de strijdende kerk, de kerk onderweg.
In Christus zijn zij met ons verbonden.
Wij missen vandaag misschien wel extra de mensen van wie we zoveel hielden.
Maar laat de wetenschap, laat het ‘Ik ben ervan overtuigd’, ‘Ik weet het zeker’ dat niets kan scheiden van Zijn liefde tot troost zijn.
Dan kan er door alle tranen heen toch iets van een glimlach verschijnen, toch?
Voor hen die in Christus ontslapen zijn geldt al wat we in Openbaring lezen ‘God zal alle tranen van hun ogen afwissen’.
Zij zijn Thuis. Zij huilen niet neer,,,
Wij zijn onderweg… En onderweg vloeien soms heel wat tranen.
Maar in Christus verbonden.
Zij beleden wat wij met Psalm 23 mogen belijden.
Wat?
De Heere Is mijn Redder.
De Heere is mijn Rechter.
De Heere is mijn Herder, mij ontbreekt niets!
Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood,
ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij;
Uw stok en Uw staf,
die vertroosten mij.
Hij is zoals Hij heet: Ik ben erbij!
Amen
[i] Rom. 5:1.
[ii] Rom. 6:17.
[iii] Rom. 8:11.
[iv] Vgl. 1 Kor. 4:8-16; 2Kor. 4:7-12; 6:4-10; 11:23-29; Fil.4:10-20.
[v] Vgl. ook Hand. 14:22. ‘…wij door veel verdrukkingen in het Koninkrijk van God moeten ingaan’.