
Preek gehouden op 15 januari 2023 in de Dorpskerk van Vreeswijk. Gelezen Ezechiël 34:1-6 en Mattheüs 18:1-14. Voorbereiding Avondmaal en voorbereiding op de Bijbelstudie-week.
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Heb je het van de week meegekregen?
Woensdagavond kwamen de eerste berichten binnen dat een meisje van 13 uit Ouderkerk aan den IJssel, Esmeralda heet ze, werd vermist.
Op burgernet schreef de politie ‘getinte huidskleur, 1,43 lang’ en wat ze aanhad toen ze voor het laatst gezien was: ‘witte winterjas, grijze joggingbroek en een skateboard bij zich’.
Op Facebook vroegen haar vader en moeder uit te kijken naar het kind.
Ze zetten foto’s erbij zodat je het meisje kon herkennen.
En ze vroegen het bericht van vermissing in je eigen netwerk te delen.
Het gebeurde massaal.
In ieder geval werd het bericht massaal gedeeld op mijn tijdlijn.
Er werd ook gevraagd om gebed…
Uiteindelijk kwam het kind na 50 uur weer thuis.
Vader schreef:
‘Esmeralda is na 50 uur erg moe thuis gekomen en lijkt gezond. We zijn ontzettend dankbaar dat ze er weer is. Het is nog niet goed te bevatten. Iedereen heel hartelijk bedankt voor gebed en actie. We hebben heel veel meeleven ervaren en dat deed heel erg goed. God was en is trouw!’.
Goed afgelopen dus.
Maar stel je voor.
50 uur je kind kwijt.
Ik denk dat die 50 uur, aangevoeld zullen hebben als 50 jaar, Misschien wel 50 eeuwen.
Je kind kwijt.
Dan doe je toch al het mogelijke wat je kunt doen om het weer te vinden.
Omdat je van haar of hem houdt.
Er is toch geen ouder die dan denkt:
‘Nou je bent 13. Als jij weg wil lopen, dan loop je toch lekker weg…’.
Zojuist lazen we de eerste zes verzen van Ezechiël 34.
Afgelopen week heb je dat hele hoofdstuk al een keer of wat doorgelezen.
Maar ik dacht: ‘Het zal je maar door een profeet aangezegd worden’.
En je kunt dan niet zeggen: ‘Ja, die profeet. Hij zegt wel meer… Laat praten die man…’ om het vervolgens naast je neer te leggen.
Dat doe je misschien bij dominees wel. ‘Laat maar praten die man. Dominee X zei het anders. Laat maar gaan…’. En je legt het naast je neer.
Ho!
De profeet spreekt namens God Zelf!
Zo zegt de Heere HEERE!
Daarom ‘Het zal je maar door de HEERE aangezegd worden’
Wat?
‘Wee de herders van Israël die zichzelf weiden!
Moeten de herders niet de schapen weiden?’.
Herders die meer bezig zijn met zichzelf dan met de kudde.
Het eerste wat ik dacht – misschien vind je dat vreemd – maar het eerste wat ik dacht, is: ‘Hoe zit dat bij mij?’.
Dat komt ook omdat ik dit Bijbelgedeelte vaak gebruikt heb op instructieavonden toen ik bij de HGJB werkte.
‘Wee de herders van Israël die zichzelf weiden!
Moeten de herders niet de schapen weiden?’
3U eet het beste op en u kleedt u met de wol; u slacht het vetgemeste, maar de schapen weidt u niet.
Er wordt geprofiteerd van de kudde.
Alsof de kudde er is voor de herder.
Alsof die herder belangrijker is dan die kudde.
In het geval van clubleiders destijds.
Alsof de clubleiders belangrijker zijn dan de clubleden.
En in mijn geval…
Alsof de gemeente er is voor de dominee.
En alsof een dominee belangrijker is dan de gemeente.
Het uit zich in concreet gedrag.
Vers 4:
4Het zwakke versterkt u niet,
het zieke geneest u niet,
het gebrokene verbindt u niet,
het afgedwaalde brengt u niet terug
en het verlorene zoekt u niet,
De kudde wordt niet gediend.
Nee, ‘u heerst met geweld en met harde hand over hen’.
Niet dienen, maar heersen.
‘Hoe zit dat bij mij?’.
Dat vraag ik me dan af.
Versterk ik hier het zwakke?
Genees ik de zieke?
Verbind ik het gebrokene?
Breng ik het afgedwaalde terug?
Zoek ik het verlorene?
Want dat is toch wat een herder moet doen?
Korter gezegd:
Dien ik?
Of heers ik?
Houd ik nu van de kudde?
Houd ik nu van elk schaap?
Ik kan ik daar wel eens wakker van liggen.
Omdat ik me op zo veel fronten te kort voel schieten.
Hoeveel gebrokenheid is er niet in de gemeente.
Maar zie ik het allemaal wel?
Heb ik al de schapen wel in het oog?
Want er gebeurt zo veel.
Soms hoor je pas dat er huwelijksproblemen zijn als de scheiding een feit is.
Soms hoor je pas van de verslaving als het al helemaal uit de hand gelopen is.
Daarom dus: ‘Zie ik het allemaal wel?’
‘Heb ik al de schapen wel in het oog?’
Of zeg ik op zondag alleen maar hoe het moet?
‘Nee, dat mag niet…’.
‘Nee dat doen we hier niet’.
Om vervolgens gewoon m’n eigen vrome leven te leiden.
Probeer ik er echt voor iedereen te zijn?
Heb ik lief?
Ook degenen die zelf niet zo lief doen.
Het is in ieder geval aangrijpend als in vers vijf gezegd wordt: Ze zijn overal verspreid, zonder herder en daarom voer voor de wilde beesten.
En vers zes:
6Mijn schapen dwalen rond op alle bergen en op elke hoge heuvel. Over heel het aardoppervlak zijn Mijn schapen verspreid.
Niet alleen omdat het van die eigenwijze dieren zijn.
Maar omdat er niemand is die naar ze vraagt en niemand die ze zoekt.
Gelukkig gaat Ezechiël 34 verder na vers zes.
Dat las je van de week al.
God Zelf zegt: ‘Ik zal!’
In het hoofdstuk kom je zeventien keer: ‘Ik zal!’ tegen.
En dan tel ik het ‘zal Ik’ met een hoofdletter nog niet eens mee.
Wat zal Hij dan?
Wat zal de HEERE dan doen?
Nou, vers 16: Het verlorene zal Ik zoeken, het afgedwaalde zal Ik terugbrengen, het gebrokene zal Ik verbinden, en het zieke zal Ik versterken, (…). Ik zal ze weiden zoals het hoort.
Anders gezegd.
God belooft Zelf te doen, wat die herders nalaten.
Hij zal – vers 23 – ‘over hen – over dat volk van God – één Herder doen opstaan en Die – Herder – zal ze weiden:
Mijn Knecht David. Híj zal ze weiden en Híj zal een Herder voor ze zijn’.
En dat brengt ons bij Mattheüs 18.
Want Die beloofde Herder heeft een Naam: Jezus.
Een Naam waarin heel het reddend handelen van God is uitgedrukt.
Daarom zei de engel al tegen Jozef: ‘…u zult Hem de naam Jezus geven, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden’.[i]
Hoe?
Door te sterven aan een kruis.
In het hoofdstuk hiervoor, hoofdstuk zeventien zegt Jezus
De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen van mensen.
23En zij zullen Hem doden, maar op de derde dag zal Hij opgewekt worden.
Waardoor de discipelen erg bedroefd werden.
Het is ook wel een contrast met het voorafgaande.
Net heeft Vader gezegd bij de ‘verheelijking op de berg: ‘Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb; luister naar Hem!’.
Maar als Jezus van de berg afdaalt is er beneden niets veranderd.
Jezus wordt met ziekte geconfronteerd.
En met ongeloof.
Ongeloof bij Zijn leerlingen, waardoor zij de maanzieke jongen niet kunnen genezen.
En dan de aankondiging van Zijn sterven en opstanding.
En dan in dat zelfde hoofdstuk ook nog eens het verwijt – daar eindigt hoofdstuk 17 mee, maar het hoort helemaal bij hoofdstuk 18 – het verwijt in Kapernaüm dat Jezus geen tempelbelasting zou betalen.
Op dat moment komen de discipelen bij Jezus.
Ze hebben een dringende vraag:
‘Wie is toch de belangrijkste in het Koninkrijk der hemelen?’.
Dat lijkt toch een onzinnige vraag.
‘Wie is toch de belangrijkste in het Koninkrijk der hemelen?’.
Maar pas op.
Ze blijken mensen, net als jij en ik.
De discipelen zijn tot het geloof gekomen dat Jezus de Koning van het hemelse Koninkrijk is.[ii]
Na de verheerlijking op de berg verwachten zij ieder moment dat Jezus Zijn troon zal gaan claimen.
Zij hebben door wat anderen niet zien.
Dat Jezus de beloofde Messias is.
Zij hebben gezien dat Hij macht heeft over de chaosmachten van de natuur. Hij wandelt op zee.[iii]
Ze hebben gezien hoe Hij zieken geneest.
Zojuist nog een bezetene. Wat hen door ongeloof niet lukte.
Zo-even heeft Jezus aan Petrus de ongewone opdracht gegeven om een vis te vangen en een munt uit de bek van die gevangen vis te halen om daarmee de tempelbelasting te betalen.
Kortom.
Ze zien al die wonderen.
En ze denken: Het is bijna zover.
Wie weet hoe snel al…
Nog even…. en dan is Hij Koning!
Hij, met Wie we al zo lang optrekken.
Nog even, dan is Hij Koning!
En als Hij Koning is… ja, wat betekent dat dan eigenlijk voor ons?
Wordt Petrus een soort van onderkoning?
Judas minister van financiën?
Johannes Zijn secretaris?
Enzovoorts.
De vraag van de discipelen komt dus voort uit geloof dat Jezus Koning is.
En dat is op zich mooi.
Trouwens.
Kunnen wij in de kerk soms ook niet denken ‘Wie is toch de belangrijkste in Hervormd Vreeswijk?’
Of is dat erg dom?
Kijk, hardop stellen we zo’n vraag niet.
Maar misschien vinden we onszelf wel heel belangrijk.
Zou een dominee kunnen denken: ‘Zonder mij stort het helemaal in hier in Vreeswijk’?
Zou een ouderling kunnen denken: ‘Als ik geen bezoeken deed en omzag naar de mensen. Nou, dan viel de gemeente helemaal uit elkaar’?
Zou een evangelisatie-ouderling kunnen denken: ‘Als ik niet de diensten in de Voorhof organiseerde, dan zouden er nog meer mensen wegelopen’?
Zou een diaken kunnen denken: ’Als ik niet naar de armen omkeek in Nieuwegein, dan gebeurt er helemaal niets aan missionair werk in Vreeswijk’?
Zou een kerkrentmeester kunnen denken: ‘Nou, als ik de financiën niet in de gaten hield, waren we allang failliet geweest met al die dromen…’?
We kunnen ons zelf en onze inzet best belangrijk vinden.
Toch?
Jij ook.
Misschien zit je in de kerk wel te vergelijken: Die doet het toch beter dan die…
‘Dominee x doet het beter dan dominee Y’.
Of ‘Hadden we dominee Z nog maar….’
Wat dat betreft moet ik altijd denken aan George Whitefield.
Ooit vroeg een bevriende collega aan hem: ‘Denk je dat we Wesley zullen ontmoeten in de hemel?’.
Hij hoopte natuurlijk, of dacht dat Whitefield wel ‘Nee’ zou antwoorden. Wesley was namelijk een Arminiaan, een remonstrant en lag qua leer overhoop met Whitefield.
Weet je wat Whitefield antwoordde op die vraag:
‘Of we Wesley zullen zien in de hemel?
Ik vrees dat als wij in de hemel komen we Wesley daar niet zullen zien.
Hij zal zo dicht bij de troon van God staan, dat we geen glimp van hem zullen kunnen opvangen.’
Mooi.
Daarom bedenk ik me altijd maar dat meneer pastoor van de Barbarakerk straks misschien wel dichter bij de troon staat dan ik.
‘Wie is toch de belangrijkste in Hervormd Vreeswijk?’
‘Wie is toch de belangrijkste in het Koninkrijk der hemelen?’.
Jezus roept een kind.
Hij zet het kind in het midden van de discipelenkring.
En dan zegt Hij:
Als jullie niet veranderen en worden als de kinderen, zullen jullie het Koninkrijk der hemelen niet eens binnengaan.
Zij zijn al bezig met de posities in het Koninkrijk.
Jezus zegt: Als je je niet vernedert en wordt als kind zul je niet eens binnen gaan.
‘Wie zich dan zal vernederen als dit kind, die is de belangrijkste in het Koninkrijk der hemelen.
5En wie zo’n kind ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij.
Wat bedoelt Jezus?
Wij denken bij ‘worden als een kind’ al snel aan onschuld, aan onbevangenheid.
Maar ik denk dat Jezus nog wat anders bedoelt.
Een kind staat – zeker in Jezus tijd – voor: je bent eigenlijk nog niemand.
Je moet nog maar zien of je het volwassen leven haalt.
Een kind telde eigenlijk niet mee.
Anders gezegd: Beste discipel, eigenlijk stel je niks voor en je moet je ook niks voor willen stellen.
Het enige wat je moet doen is luisteren.
Nederig zijn.
Gehoorzamen.
Net zoals Hij Zelf.
Jezus.
Die Kind werd.
Zijn heerlijkheid legde Hij af.
Hij werd Mens… Kind…
Kwetsbaar liggend in een kribbe.
Hij vernedert Zich straks op Golgotha to de dood aan het kruis.
Daar is Hij de meest onwaardige en vervloekte.[iv]
En zo – wat een wonder – alleen zo maakt Hij de doorgang naar en de ingang tot het Koninkrijk mogelijk.
Dankzij Zijn volbrachte werk, door het geloof in Jezus kom je het Koninkrijk binnen.
Snap je hoe radicaal Jezus’ woorden zijn?
De weg omhoog, is de weg naar beneden.
Voor jou en mij betekent dat:
Al mijn eer.
Al mijn trots.
Het moet er allemaal aan!
Het enige wat ik moet doen is worden als een kind.
Gehoorzamen als een kind.
Luisteren.
Bart van Nes schrijft dan ook in zijn boekje dat gebruikt wordt op de Bijbelkringen:
De mensen in Jezus’ kudde zijn de mensen die zich durven laten leiden. In plaats van te jagen op ereplekken of te zoeken naar status spreekt Jezus in dit gedeelte over de ‘kleinen’.
‘Kleinen’.
Die kunnen ook 80 zijn, of 90, of 100.
Want de ‘kleinen’ zijn niet alleen de kleine kinderen; nee het is de benaming van volgelingen van Jezus.[v]
Met deze woorden van Jezus wordt de basis gelegd voor heel hoofdstuk 18.
Want al lezen we tot vers 14, hoofdstuk 18 is één geheel.
Eerst is er een waarschuwend gedeelte.
Vers zes tot en met negen gaan namelijk over struikelblokken.
Struikelblokken die ‘kleinen’, dus degenen die in Hem geloven doen struikelen.
Onze handen, onze voeten, onze ogen kunnen een ander doen struikelen.
Pas daarvoor op!
Waak ervoor om mensen van Jezus af te houden.
Voor ons betekent het:
Je hebt dus de ander op het oog.
Hoe kun je de ander helpen groeien?
Hoe kun je ander helpen bloeien?
Waak ervoor om mensen van Jezus af te houden.
Wie nederig is en ontvankelijk, die zal er ook voor oppassen.
Maar wees er altijd alert op!
Vers twaalf tot en met veertien gaan over het verloren schaap en het werk van Jezus, de Zoon des mensen (Die) is gekomen om zalig te maken wat verloren is.
Hij zoekt het verloren schaap.
Hij is de Goede Herder.
Hij zoekt die ene.
Die ene melaatse, die ene hoofdman, die ene schoonmoeder van Petrus.
Straks die ene rijke jonge man.
De blinden bij Jericho, enzovoorts…
Hij ziet elk schaap.
Elk schaap met zijn of haar eigen verhaal…
Hij ziet ook jou…
Zo ziet Hij alle schapen van Hervormd Vreeswijk.
Alle!
Ook al diegenen die in de kaartenbak zitten, maar die je op zondag niet ziet,
Hij ziet allen!
Wij kunnen nog denken ‘Eéntje meer of minder in de gemeente, valt dat echt op?’.
Nou, Jezus wel.
Hij heeft allen op het oog.
Hij wil niet dat er ook maar één verloren gaat.
Ook jij niet.
Volgende week zullen we samen de dood van onze Heer en Zaligmaker gedenken met brood en wijn.
Hij had alles voor ons over.
‘Voor ons’, zeg ik.
Zul je volgende week goed om je heen kijken als je aan tafel zit.
Dan zie je je broeders en zusters voor wie Jezus Zijn leven gaf.
Dan zie je gevonden schaapjes…
Schaapjes die het allemaal, ook ik, allemaal va Zijn offer moeten hebben.
Zijn lichaam, Zijn bloed voor mij.
Maar ook voor jou.
En voor hem.
En voor haar.
We zitten aan tafel als gemeenschap.
Daarom zouden eigenlijk een grote tafel moeten hebben.
Maar goed.
Aan tafel besef je: Wij zijn aan elkaar gegeven.
We hebben elkaar niet uitgezocht.
Nee, aan elkaar gegeven om met en voor elkaar te leven.
We komen naar de tafel met lege handen.
Omdat Hij roept: ‘Doe dat…’
Hij, Die niet gekomen is om te heersen, maar om de dienen.
Niet om te nemen, maar om te geven.
Zichzelf.
Zijn leven.
Opdat wij leren ons zelf te geven…
We kijken om ons heen.
En beseffen.
We zijn aan elkaar gegeven.
Daarom kunnen we niet zonder elkaar…
We zijn aan elkaar gegeven.
Om samen van Zijn liefde te leven en die liefde uit te leven.
Aan het eind van de dienst zullen we zingen ‘Gij hebt mij immers tot uw dienst verkoren’.
Welke dienst?
Nou om in Zijn Naam, in verbondenheid met Hem:
Het zwakke te versterken.
Het zieke te genezen.
Het gebrokene te verbinden.
Het afgedwaalde terug te brengen.
Het verlorene te zoeken.
Petrus zal later schrijven:
9Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte; opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht,10u, die voorheen geen volk was, maar nu Gods volk bent; u, die zonder ontferming was, maar nu in ontferming aangenomen bent.
Goed over God spreken.
Zul je dat doen?
Ik ga afronden:
Heb je het van de week meegekregen?
Woensdagavond kwamen de eerste berichten binnen dat een meisje van 13 uit Ouderkerk aan den IJssel, Esmeralda heet ze, werd vermist.
Gelukkig werd zij gevonden.
Na bidden en actie.
Wie zal de Goede Herder dit jaar in Nieuwegein via ons nog vinden?
Amen
[i] Mat. 1:23.
[ii] Zie o.a. Mat. 4:17, 10 en 12:28.
[iii] Mat. 14.
[iv] Fil. 2:5-11.
[v] Zie Mat. 10:42.