Preek Jesaja 1
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Ik weet niet hoe u de eerste Schriftlezing ervaarde.
“Lang”, zegt u.
Ja ja, dat begrijp ik, maar ik bedoel inhoudelijk.
Dus niet de lengte, maar de inhoud.
Ik weet niet hoe u de eerste Schriftlezing ervaarde, maar ik vond en vind dat eerste hoofdstuk van Jesaja ontzettend heftig.
We hebben het nog wel eens over een “donderpreek”, maar meestal gaat het dan over vroeger.
Vroeger.
“Vroeger konden dominees nog bulderen”.
Zoals Maarten ’t Hart het ergens beschrijft als zijn vader van een predikant zegt “Een moorddomineetje, een moorddomineetje. Bij hem kun je ze in de hel horen jammeren”.
Dat heette dan een groot compliment.
Alleen is Maarten er nooit door tot het geloof gekomen.
En toch hoor je wel eens als kritiek dat de predikanten tegenwoordig meer gericht zijn op troost, toekomst en hoop.
Ik ook.
Vorig jaar lazen we de eerste Petrusbrief: Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus…
Wedergeboren tot een levende hoop.
Maar bij het lezen van Jesaja 1 bedacht ik me dat zaken als waarschuwing en inkeer, bekering veel minder aan de orde komen in mijn preken.
Je wil vooral mensen bemoedigen, om het geloven, hopen en liefhebben vol te houden.
Aansporen om te volharden. Er zijn al zoveel die de kerk – voor mijn gevoel – zo gemakkelijk vaarwel zeggen.
Maar oproepen tot bekering…
Nou ja, ik doe het wel als de tekst er aanleiding toe geeft, maar het zo doen als Jesaja…
Het eerste hoofdstuk, het lijkt ons misschien wat over de top.
En we kunnen direct de neiging hebben om te denken “Overdrijft die Jesaja niet een beetje. Zo slecht zullen die mensen toch ook niet geweest zijn…”
Jesaja, welke schrijver zou zijn boek zoals hij beginnen.
Je loopt toch het risico dat mensen direct stoppen met luisteren.
“Wat een zwartkijker”, zoiets.
Jesaja.
Zijn naam is al een getuigenis, de HEERE is redding.
In het sterfjaar van Uzzia (740 voor Christus) wordt de zoon van Amoz geroepen tot profeet.
We lezen dus een tekst van ruim 2700 jaar geleden.
Jesaja zal profeteren onder de koningen Uzzia, Jotham, Achaz en Hizkia.[i]
Opvallend is dat in dit rijtje Manasse – de zoon van Hizkia niet wordt genoemd. Maar volgens Joodse en vroegchristelijke overlevering stierf Jesaja de martelaarsdood onder Manasse.
Hij zou de profeet in tweeën hebben gezaagd.[ii]
Jesaja.
Zijn boek is onder te verdelen in drie delen.
Het eerste deel, de hoofdstukken 1 tot en met 39, handelt vooral over Israël en de omliggende volken. Veel oordeelsprofetie.
Er wordt dan ook niet veel uit gepreekt.
Dat is met het tweede deel wel anders.
Het tweede deel, de hoofdstukken 40 tot en met 55, gaat over de verlossing en herstel van het volk na de ballingschap.
Troost, troost Mijn volk…
Het derde deel, de hoofdstukken 56 tot en met 66 gaan over de toekomst.[iii]
Maar goed, dat is iets voor de Bijbelstudiekring.
Vanmorgen/vanmiddag/vanavond ligt Jesaja 1 voor ons.
Jesaja daagt voor het gerecht.
In vers 2 roept hij hemel en aarde tot getuige.
Hetzelfde deed ooit Mozes.[iv]
De man die de leiding over het volk had, toen de HEERE het volk uit Egypte bevrijdde, door de woestijn leidde en een verbond met zijn volk sloot.
Hier in Jesaja 1 neemt de HEERE echter het woord:
Ik heb kinderen grootgebracht en doen opgroeien, maar zíj zijn tegen Mij in opstand gekomen.
Vader is boos!
Of moet je zeggen: Vader is verdrietig?
Wat is erger?
Boos of verdrietig?
Of is het boos en verdrietig?
Ik heb kinderen grootgebracht en doen opgroeien, maar zíj zijn tegen Mij in opstand gekomen.
“Ik”, zegt de HEERE, “heb zoveel gedaan om Mijn kinderen groot te brengen”.
“Ik, heb ze doen opgroeien”.
“Ik heb hen bevrijd, door de woestijn geleid en een verbond met hen gesloten”.
En wat is het resultaat?
Zij zijn tegen Mij in opstand gekomen.
Tegenover de goede zorg heeft Israël van zijn kant ‘afval’ gesteld. “Zíj zijn tegen Mij in opstand gekomen”.
Daarmee vat Jesaja niet maar allerlei zonden samen, maar een “zondige koers”, de richting. De richting is van God af.
Ze rebelleren.
Ze luisteren niet.
Ze gaan hun eigen gang.
Ze denken niet aan wat Ik ze geleerd heb.
Ze gehoorzamen niet.
Ze slaan de geboden in de wind.
Ze doen wat ze zelf willen.
En ze laten Mij praten.
Vandaar:
3Een rund kent zijn bezitter
en een ezel de kribbe van zijn eigenaar,
maar Israël heeft geen kennis, dat is omgangskennis.
Mijn volk heeft geen inzicht.
Dat is de situatie.
Alle aandacht, tijd en energie die de HEERE aan het volk heeft gegeven, lijkt tevergeefs te zijn geweest.
En dat heeft concrete gevolgen.
Het is niet dat het Israël, of hier in Juda en Benjamin, het twee stammenrijk, allemaal zonder God ook prima gaat.
Het is niet zo dat God overbodig is.
Zo van: “God?
Iets van het verleden.
Iets van vroeger…
Nee, daar doen we niet meer aan en dat bevalt prima. Lekker vrij en blij.”
Nee, lees maar
5Waarom wilt u nog meer geslagen worden? U gaat gewoon door met uw afvalligheid. Heel het hoofd is ziek, en heel het hart is afgemat.
6Vanaf de voetzool tot het hoofd toe is er geen gezonde plek aan: wonden en striemen en gapende wonden, niet uitgedrukt, niet verbonden, en niet met olie verzacht.
7Uw land is een woestenij, uw steden zijn met vuur verbrand, uw bouwland – voor uw ogen eten vreemden het op; het is een woestenij, als door vreemden ondersteboven gekeerd.
Er gebeurt dus precies waar Mozes al voor waarschuwde, lang geleden, toen God Israël verkoos en met hen een verbond sloot.
Zegen en vloek.[v]
De zegen hoort bij gehoorzaamheid.
De vloek bij ongehoorzaamheid.
Is dat magisch denken?
Nu ja, je kunt magisch denken.
Het kan dat mensen denken als hen iets ergs overkomt: “Dat zal wel een straf van God zijn…”
Pas daar mee op, gemeente.
Net zo goed, als je ook op moet passen voorspoed te koppelen aan “zegen”.
Denk maar aan Job.
Denk aan de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus.[vi]
En toch: Mozes en Jesaja spreken er wel over.
Jesaja roept zelfs “Wee!”.
Vers vier: ”Wee het zondige volk”.
Het ‘wee’ wijst niet alleen op schuld, maar ook op de daaropvolgende straf. Op de gevolgen. Oorzaak en gevolg.
Er is oorlog[vii].
De jammerlijk gewonde wordt niet verbonden; de kwetsuren niet verzorgd.
Het platteland heeft zwaar te lijden.
De vloekspreuken uit Leviticus 26 en Deuteronomium 28 wordt vervuld; al komt Jeruzalem – de dochter Sion – is er zelf nog goed vanaf.
Al blijft ze moederziel alleen “als een hutje in een wijngaard, als een nachthutje op een komkommerveld, als een belegerde stad.”
En nu roept Jesaja:
9Als de HEERE van de legermachten ons niet een gering aantal ontkomenen had overgelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn; wij zouden Gomorra gelijk geworden zijn.
10Hoor het woord van de HEERE, leiders van Sodom! Neem de wet van onze God ter ore, volk van Gomorra!
Sodom en Gomorra!
Het gaat om het punt van vergelijking.
In vers 9 is dat de radicale verwoesting, een lot dat Jeruzalem maar net ontsnapte.
In vers 10 is het de ernst van de zonde die men zich in Jeruzalem permitteerde.
Die zonde van Jeruzalem is juist zo ernstig en groot, omdat in die stad de HEERE woont! In Jeruzalem staat Zijn huis![viii]
En dan volgt de perikoop over de eredienst die eindigt met de verzen 16 en 17:
16Was u, reinig u!
Doe uw slechte daden
van voor Mijn ogen weg!
Houd op met kwaad doen,
17leer goed te doen,
zoek het recht!
Help de verdrukte,
doe de wees recht,
bepleit de rechtszaak van de weduwe!
Het brengt ons bij het voorlaatste punt gemeente.
Niet het laatste, dat komt zo – nog even geduld –, maar bij het voorlaatste.
Ik weet niet hoe het u vergaat, bij het horen en lezen van dit hoofdstuk.
Maar mij spookt het hoofdstuk al dagen door het hoofd.
En nachten…
Ik heb het dan ook maar aan de HEERE voorgelegd.
“Wat vraagt U van ons nu!?
Hier!?”
Voor mij geldt dan:
Wat vraagt U van ons hier in Vreeswijk! In Nieuwegein.
Wat vraagt U van ons hier in Ottoland/Hei- en Boeicop?
Wat vraagt U van ons als gemeente van Jezus Christus?
Waarom?
Nou, omdat mij opviel bij de gezamenlijke start avond van de Bijbelkringen dat al snel werd gezegd: “Poe wat een gedeelte. Nou ja, gelukkig is de Heere Jezus voor onze zonden gestorven”
En al snel werd verwezen naar vers 18.
“Al waren uw zonden als scharlaken,
ze zullen wit worden als sneeuw;
al waren ze rood als karmozijn,
ze zullen worden als witte wol.”.
Nou ja, gelukkig maar… Geloofd zij God!
Maar zeggen we dat niet te snel?
U denkt of dacht misschien ook wel bij het lezen:
“Die zorg voor de verdrukte, de weduwe en de wees. In onze tijd kennen we gelukkig sociale voorzieningen. In Nieuwegein (Ottoland, Hei- en Boeicop) komt niemand om van de honger. Als je daar nu aandacht voor gaat vragen in de kerk, dan zit je zo op het horizontale. Dan zit je zo bij ‘gutmenschen’ en de linkse kerk.
Sociale gerechtigheid, daar zorgen ze bij de SP wel voor. Of Groen Links of de Partij voor de dieren…”
En daar wringt het voor mijn gevoel een beetje.
Wij denken: “Wij zijn toch geen Sodom en Gomorra aan de Lek?”
Sodom en Gomorra in de Ablasserwaard.
Sodom en Gomorra in de Vijfherenlanden”.
“Nee, tuurlijk niet”, zegt u.
“Sodom en Gomorra aan de Lek, doe niet zo gek”.
“Sodom en Gomorra in de Ablasserwaard, doe niet zo raar”.
“Sodom en Gomorra in de Vijfherenlanden, doe niet zo raar”.
“Nou…”, zegt een ander “Het zijn wel toestanden hier hoor. Drugsgebruik. Criminaliteit. Weet je hoeveel elektrische fietsen er al gestolen zijn de afgelopen maand.
Het zou goed zijn als Jesaja eens een donderpreek zou houden op City-Plaza / het dorpsplein. Laat hij die mensen maar eens de stuipen op het lijf jagen.
Dat zal ze leren…”
Jaja.
Maar let u er op dat Jesaja niet op City-Plaza / het dorpsplein staat, maar in de kerk komt.
In de kerk?
Ja, hij spreekt de leiders en van het volk van God toe.
De kerkenraad, de dominees, de gemeente.
Hij heeft het tegen u.
Tegen jou.
Tegen mij.
Zou de HEERE tegen ons kunnen zeggen – vers 11 tot en met 17, leest u vooral even mee – zou de HEERE tegen ons kunnen zeggen:
“Ik ben het zat met jullie!”
“Ik ben er helemaal klaar mee”.
“Wanneer u komt om voor Mijn aangezicht te verschijnen –
wie heeft dit van u gevraagd,
dit platlopen van Mijn voorhoven?”
“Die samenkomsten van jullie, die kerkdiensten daar in de Dorpskerk…”
“Ik verdraag het niet”.
“Ik kijk er niet naar. Doe mijn ogen dicht, omdat Ik het niet kan aanzien.”
Zou de HEERE kunnen zeggen:
“Als u bidt en wanneer u uw gebed vermeerdert, luister Ik niet”.
“Ik doe mijn oren dicht, omdat Ik het niet kan aanhoren.”
Daar schrik je toch van?
Ja.
U ook.
Dat weet ik zeker.
U schrikt!
Blijkbaar heeft het verticale alles met het horizontale te maken.
En het horizontale alles met het verticale.
“Ja, maar wat kunnen we doen aan sociaal onrecht?”
“Wat kan ik doen aan die vluchtelingen op Lesbos. Ze steken zelf het opvangkamp in de fik. En dat ‘Wij gaan ze halen’ is toch ook een farce. Van een voorganger die publiciteit zoekt en graag in de spotlights staat”.
“Wat kan ik doen aan de oorlog in Syrië?”
“Wat kan ik doen aan de toestanden in Afghanistan. We stuurden onze jongens er heen en wat is ervan terecht gekomen?”
“Wat kan ik doen aan de milieuproblemen? Niet naar school gaan en op de grond gaan, schiet ook niet echt op”.
“Wat kan ik doen aan die vluchtelingenstroom? In Nederland hebben we er al voldoende.”
Ja…
Hoeveel vluchtelingen heeft u er daarvan al gesproken?
Is het niet raar dat ik als degelijke jongen al decennialang op zondag twee keer naar de kerk ga, maar pas hier in Nieuwegein, dik in de 50, pas hier in Nieuwegein voor het eerst een Syrische asielzoeker spreek in een soort van AZC, die vertelde van uitgemoorde dorpen door IS…?
Hoe kijken wij tegen onrecht aan?
Daarom: twee dingen.
Bidden!
“Uw Naam worde geheiligd”.
Laat Uw Naam vanwege mij niet gelasterd worden, maar wereldrond groot gemaakt worden.
“Uw Koninkrijk kome”.
Wees Koning op aarde, maar ook in mijn hart, mijn leven.
“Uw wil geschiede…”
Laat Uw wil, zoals het in de hemel is en op aarde zal zijn, nu al geschieden!
Bidden dat is één.
En het tweede is wat de HEERE bij monde van Jesaja zegt:
“Was u, reinig u!
Doe uw slechte daden
van voor Mijn ogen weg!
Houd op met kwaad doen,
leer goed te doen,
zoek het recht!
Help de verdrukte,
doe de wees recht,
bepleit de rechtszaak van de weduwe!”
Bidden en het goede doen.
Ook als je denkt “Het schiet allemaal geen … op”.
Was u, reinig u.
Weg met de slechte daden. Doe het goede!
Was u, reinig u.
Het deed me denken aan dominee Poort, de ouderen zullen hem vast nog wel kennen.
Hij was legerpredikant.
Toen hij aan een jongen die net opgekomen was voor zijn militaire dienstplicht vroeg of hij christelijk was, antwoordde die jongen: “Nee, ik doe nergens aan. Al tweeduizend jaar christendom en het is nog een zooitje”.
Had die jongen gelijk?
Het is toch een zooitje op deze wereld.
Ondanks alle goede bedoelingen, plannen, conferenties, VN en ga maar door.
Er is een vluchtelingen crisis.
Er is een milieucrisis.
Er is een corona-crisis.
Er is een leiderschapscrisis.
Er komt vast ook nog een financiële crisis.
Zitten wij niet vast in ongebreideld kapitalisme en consumentisme.
“Al tweeduizend jaar christendom en het is nog een zooitje”.
Poort keek naar de handen van die jongen.
Ze waren vies, erg vies.
Waarop Poort zei: “Al tweeduizend jaar zeep en nog vuile fikken”.
U begrijpt het wel he?
“Was u, reinig u!
Doe uw slechte daden
van voor Mijn ogen weg!
Houd op met kwaad doen,
leer goed te doen,
zoek het recht!
Help de verdrukte,
doe de wees recht,
bepleit de rechtszaak van de weduwe!”
Dat is geen advies, maar een bevel!
Zie om naar de ander.
Kijk eens in je straat.
Kijk eens in je wijk / dorp / stad.
Wie wordt daar niet gezien?
Voor wie is geen oog?
Voor wie is geen oor?
Voor wie is geen hart dat klopt van liefde?
Voor wie is geen helper?
Daarmee ben je toch nooit klaar, vrees ik.
De ideale wereld zullen wij ook nooit en te nimmer maken.
De heilstaat zullen wij niet scheppen.
Marx en Lenin niet, maar wij ook niet.
Het Koninkrijk van God al helemaal niet.
“Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?”[ix] vroeg Reve ooit.
Daarom het laatste:
IK ZAL zegt de HEERE vanaf vers 24.
Dat is het mooie van Jesaja 1.
De HEERE Zelf komt in actie!
Dat is iets waar vijanden van schrikken.
Tegelijkertijd is het bedoeld om je te verblijden.
Tot schrik van de goddelozen.
Tot heil van hen die God om zijn genade aanroepen.
Dat laatste hadden de ellendigen al zo lang gedaan.
De bede, de roep om het ingrijpen van de HEERE.
In de toekomst, daarover gaat het hier, wordt de lijn weer naar de begintijd toegebogen. En zelfs meer dan dat!
God is getrouw. En de stad, nu een lichtekooi, een hoer, zal weer bekend staan als de ‘trouwe stad’.
Dat loopt door in hoofdstuk 2, het visioen van het komende Rijk.
Het Koninkrijk waarvan wij dagelijks bidden dat het kome, komt.
Beloofd is beloofd!
We houden het erop en wij houden Hem eraan!
Zo zeker als Jezus is gestorven en opgestaan!
Hij is de Zoon die volledig gehoorzaamt, tot aan het kruis.[x]
Vers 27:
“27Sion zal door recht verlost worden,
en wie van haar zich bekeren, door gerechtigheid.”
slaat toch ten diepste op het werk van Jezus?
Vers 27 kun je daarom beter vertalen als “Sion zal door ‘gericht’ verlost worden”.
Het gericht dat Jezus op Zich neemt.
Hij droeg de volle toorn van God. Ging er kapot aan.
Opdat wij, in genade aangenomen, zullen leven.
Als navolgers van Hem in deze wereld.
Als mensen die lijden in en aan deze wereld.
Als mensen die naast de zwakken staan.
Als mensen die in Jezus Naam nabij zijn.
Als mensen die van Zijn Naam getuigen, in woord en daad.
Als mensen die van genade leven en daarom weten genadig te zijn.
Als mensen die van de Liefde leven en daarom weten liefde te geven.
Wij gedenken het gericht, Zijn dood, totdat Hij komt.
Wij verwachten met Israël de tijd dat God het feestmaal klaarmaakt voor alle volken.
En onderweg bidden we en doen we het goede.
En blijven wij heel dicht bij de God van het verbond.
Jesaja 1, een heftig hoofdstuk.
Tegelijkertijd een hoofdstuk waarbij de HEERE Zelf zegt “Ik zal”.
En daarom een bevrijdend hoofdstuk.
Niet wij, maar Hij heeft het laatste woord!
Niet onze zonden, maar Zijn genade.
Mag ik daarom een andere profeet vandaag het slotwoord geven?
Ja?
Dan geven we het woord aan Micha, omdat zijn woorden ook voor ons nog steeds uiterst actueel zijn. Micha zegt:
8Hij heeft u, mens, bekendgemaakt wat goed is.
En wat vraagt de HEERE van u anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God.[xi]
Doen!
Bidden en doen!
Amen
[i] Uzzia (791-740 vChr), Jotham (750-732 vChr), Achaz (735-716 vChr) en Hizkia (729-687 vChr).
[ii] Hebreeën 11:37.
[iii] Het is ook daarom dat er wel gesproken is over meerdere Jesaja’s. Het boek zou niet door één Jesaja geschreven zijn, maar door twee of drie Jesaja-en. Elie Wiesel zegt daarover in Profetisch eerbetoon. Portretten en legenden, Baarn: Gooi en Sticht, 2000, 177.: “Alsof één niet genoeg was om het ons moeilijk te maken. Ze halen hun argumenten uit de verschillen in stijl en structuur van sommige hoofdstukken, en uit het feit dat de inhoud van het begin totaal niet strookt met die van het einde. En dus? Dus was het niet dezelfde persoon, zeggen ze. Hiertegen zouden rechtzinnige denkers kunnen inbrengen dat het, aangezien Jesaja slechts Gods woorden herhaalt, heel goed denkbaar is dat het Gods recht is tussen hoofdstuk één en hoofdstuk veertig van stijl en houding te veranderen”. Wetenschappelijker gaat M.A. Buitink-Heijblom te werk die in een hoofdstuk over “Wie schreef het boek Jesaja?” concludeert: “De profeet Jesaja, de zoon van Amoz, is de auteur van het hele boek”. Zie M.A. Buitink-Heijblom in A.G. Knevel, M.J. Paul (red.), Verkenningen in Jesaja, Kampen: Kok Voorhoeve, 1991, 16-23. Zo ook: M.J. Paul, G. Van den Brink, J.C. Bette (red.), Bijbelcommentaar Hooglied – Jesaja, Studiebijbel Oude Testament, deel 9, Veenendaal: Centrum voor Bijbelonderzoek, 2012, 114-137.
[iv] Deut. 32.; Zie ook Deut. 4:26.
[v] Deut. 28.
[vi] Lukas 16:19-31.
[vii] Dat zal de Syro-Efraïmitische oorlog zijn geweest die in het einde van Jothams regering begon. Zie 2 Koningen 15:37 en onder Achaz 2 Kronieken 28:5-8.
[viii] Vgl. Mat. 11:20-24.
[ix] Gerard Reve, Nader tot U, Amsterdam: G.A. van Oorschot, 1966.
[x] Vgl. Heb. 5:1-10.
[xi] Micha 6:8.
Een gedachte over “Wij en Hij!”