
Preek Filippenzen 3:1-11 gehouden op 13 februari 2022 in de Dorpskerk van Vreeswijk.
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
De vorige keer moest u twee gedachten vasthouden.[i]
Twee dingen onthouden.
Is dat gelukt?
Ik help maar even:
1. Werk aan uw eigen zaligheid met vrees en beven.
2. Schijn als licht in de wereld.
Lukt dat?
Ik vraag het ook maar omdat het alweer vijf weken geleden is dat we Filippenzen 2:12-30 lazen. Ik kan wel denken dat u de voortgaande lijn vasthoudt van de brief, die we op de startdag begonnen te lezen, maar misschien ervaart u dat helemaal niet zo. Zijn het voor u telkens losstaande preken. Tel daarbij op dat de vorige preek gehouden is in een avonddienst.
Ik heb wel gemerkt dat voor een heel aantal broeders en zusters de avonddienst er een beetje bij hangt. Dat je het gevoel krijgt: “Daar gaan mensen heen als ze tijd hebben, of zin hebben”. En dat vind ik toch wel jammer. Gelukkig kunt u de preken nalezen via de website.
Goed, vandaag de eerste elf verzen van Filippenzen 3.
Denkend aan dat slabbetje en het morsen met woorden, waar ik de vorige preek mee begon, vanmorgen weer twee gedachten:
1. Verblijd u in de Heere.
2. Blijf bij en in de Heere.
Twee punten die niet alleen voor een nieuwe ambtsdrager van belang zijn, maar voor ons allemaal.
1. Verblijd u in de Heere.
2. Blijf bij en in de Heere.
Ik heb even gedacht om punt 2 vers 2 te laten zijn: “Let op de honden, let op de slechte arbeiders, let op de versnijdenis”, maar het leek me beter dat samen te vatten onder “Blijf bij en in de Heere”.
Anders loop je het gevaar allemaal honden en slechte arbeiders op te merken en te gaan wijzen naar anderen.
Want die honden en de slechte arbeiders zijn altijd anderen.
Je bent het nooit zelf, tenminste, dat denk je.
Ik ook.
Ik hoop het in ieder geval niet te zijn…
Twee gedachten:
1. Verblijd u in de Heere.
2. Blijf bij en in de Heere.
Het eerste is dus “Verblijd u in de Heere”.
Of nauwkeuriger, vers 1:
“Verder, mijn broeders, verblijd u in de Heere. Dezelfde dingen aan u te schrijven is mij niet onaangenaam en het geeft u zekerheid.”
De overgang lijkt vanuit het vorige gedeelte wat plotseling.
Paulus heeft geschreven over de komst van Epafroditus, die hem in de gevangenis opgezocht heeft en bijna was gestorven.
Paulus stuurt hem met de brief terug en roept dan op “Verblijd u in de Heere”.
Paulus doelt hier op een blijdschap die in gemeenschap met Christus die Heere is ervaren mag worden.
Ja, waar Jezus Christus Heer is, daar is blijdschap.
Maar, waarom zou Paulus dit nu schrijven?
Hij voegt eraan toe: “Dezelfde dingen aan u te schrijven is mij niet onaangenaam”; ik vind het fijn om te doen en “het geeft u zekerheid”.
“Verblijd u in de Heere”.
Waarom zou Paulus dit nu schrijven?
Nou ja, ik denk, vanwege die laatste woorden “het geeft u zekerheid”.
Door de komst van dwaalleraren was er onzekerheid ontstaan in de gemeente.
Er was twijfel binnen geslopen.
Een soort twijfel, dat we – denk ik – allemaal wel kennen.
Vragen als:
“Ben ik wel eigenlijk wel goed genoeg?”
“Ben ik wel een echte christen?”
“Bedrieg ik mezelf niet?”
Misschien ook wel:
“Is het wel waar wat Paulus ons voor gehouden heeft?”
Wat?
Nou ja, hij zei op de vraag “Wat moet ik doen om zalig te worden?”: “Geloof in de Heere Jezus Christus, en u zult zalig worden!”[ii]
Eerst ben je daar heel blij mee!
Dat was die cipier, die gevangenisbewaarder ook!
Genade, vrijspraak, je kunt je geluk niet op.
Maar later kunnen dan toch wel de twijfels komen.
“Geloof in de Heere Jezus Christus, en u zult zalig worden!”
“Ja…. Is dat wel zo?”
“Alleen geloven… Gaat het zo makkelijk?”
“Ik moet toch ook wat doen?”
“Zou het nou waar zijn dat je alleen door het geloof behouden wordt?”
Tel daarbij op dat je zo ontzettend kan schrikken van jezelf.
Dat je van jezelf weet, dat je soms toegeeft aan verlangens waarvan je weet dat het niet goed is.
En toch doe je het…
“Ik ellendig mens”, denk je dan.
“Het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik.”[iii]
Laat ik wat voorbeelden noemen.
Dat snapt u het wellicht beter.
Bij Cross Culture is er een groep van mannen die strijdt tegen pornoverslaving.
Mannen die aan de ene kant geloven in de Heere Jezus en toch kijken ze porno.
Ze weten: “Dit is niet goed…”
“Dit moet ik niet doen…”
“Het schaadt mijn relatie met de Heere”.
En toch doen ze het.
Ze lezen samen uit de Bijbel.
Ze bidden.
En toch…
En soms lukt het iemand om helemaal bevrijd van dit soort viezigheid af te komen.
Maar tegelijkertijd hoor je ook dat het toch fout gegaan is.
Toch weer onderuit gegaan…
Om wanhopig van te worden.
Ooit begeleidde ik iemand die verslaafd was aan de alcohol.
“Ik ga stoppen met drinken. De drank maakt mijn leven kapot”, zei hij.
Hij wist het!
Hij wilde…
Hij stopte met drinken, hield dat twee, drie weken vol, maar ging toch weer onderuit.
En nog is het vallen en opstaan…
Is dat herkenbaar?
Ja, wellicht de porno en de drank niet, dat hoop ik, maar die strijd, is dat herkenbaar?
Dat strijden tegen de zonde?
En het verliezen?
Het deed me denken aan vraag 127 van de Heidelbergse Catechismus, waar gevraagd wordt: Wat is de zesde bede?
En het antwoord luidt: En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.
Dat wil zeggen omdat wij uit onszelf zo zwak zijn, dat wij geen ogenblik staande zouden kunnen blijven, en omdat bovendien onze doodsvijanden, de duivel, de wereld en ons eigen vlees, niet ophouden ons aan te vechten, wil ons toch door de kracht van uw Heilige Geest overeind houden en sterken, opdat wij in deze geestelijke strijd niet bezwijken, maar altijd krachtig weerstand bieden, totdat wij uiteindelijk volkomen de overhand krijgen.
Ook als gelovige “uit onszelf zo zwak”.
En dan in de strijd het gevoel hebben de geestelijke strijd steeds te verliezen.
Dat je denkt “Ik bid wel Leid ons niet in verzoeking”, maar tegelijkertijd breng ik me zelf steeds in situaties waarin ik me zelf laat verleiden…
Je ontdekt hoe “dubbel en dwars” je eigenlijk bent.
Herkenbaar?
Vorige week ging het er bij de brunch over dat wij in de kerk, in de gemeente geen toeristen zijn, maar pelgrims onderweg naar het Jeruzalem dat boven is.[iv]
En onderweg hebben we te maken met tegenslagen, met tegenstand, niet alleen buiten onszelf en ook binnen in ons.
Je eigen ego kan je parten spelen.
Er is zoveel dat je bij Jezus vandaan wil halen.
Daarom worden we in het klassieke doopformulier opgeroepen, vermaand af te zien van onszelf en “ons voor God te verootmoedigen, en onze reinigmaking en zaligheid buiten onszelf te zoeken”.
Buiten onszelf!
Niet in onszelf.
Maar buiten!
Waar dan?
In Jezus!
Daarom schrijft Paulus “Verblijd u in de Heere”.
Dat is de weg die Paulus wijst.
“Verblijd u in de Heere” is een totaal ander advies dat Christen krijgt in het boek van John Bunyan met de titel “De christenreis”.
Ik weet niet of u het boek kent.
Maar ik moest eraan denken.
Daar loopt iemand gebukt onder zijn zondenlast.
Christen is zijn naam.
Hij is de stad Verderf net ontvlucht en dan wordt hij nadat hij in de poel Mistrouwen is gevallen door een edelman met de naam Wereldwijze[v] naar het gehucht Zedigheid gestuurd.
In Zedigheid woont een zeer statige man, met een goede naam en een nette zoon met de naam Burgerlijkheid.
Die man in het gehucht Zedigheid heet Wettisch, daar moet Christen maar bij aankloppen.
“Doe je best…!”
Hopelijk doet God de rest.
Het is dat Evangelist hem net op tijd roept, want anders was Christen daar omgekomen.
Paulus steekt totaal anders in: “Verblijd u in de Heere”.
“Richt je nou op Hem!”
Zo werpt hij de Filippenzen niet op de wet.
“Hup Filippenzen, buik in, borst vooruit en gaan!”
Nee, Paulus werpt de Filippenzen niet op de wet, maar op Jezus!
En zo werpt hij u, jou en mij vandaag ook op Jezus!
En hij pepert het de Filippenzen en ons in:
“Behoud nu je blijdschap!
De vreugde die je voelde toen je Zijn liefde ontdekte!
Bedenk nu wat God in Jezus allemaal voor jou gedaan heeft!
Bedenk nu Zijn liefde, voor zondige mensen.
Bedenk nu Zijn liefde, voor jou!”
“Verblijd u in de Heere” is dan ook oneindig veel meer dan de vrolijkheid van een goed humeur.
Het is blijdschap om alles wat Hij ooit voor je deed.
Het is de blijdschap om alles wat Hij doet: zalig maken!
Het is blijdschap, omdat je weet in Zijn handen veilig en geborgen te zijn.
“Verblijd u in de Heere”
Paulus schrijft het terwijl hij in de gevangenis zit.
Net als eerder in Filippi, waar hij samen met Silas in de donkere nacht met een stuk geslagen rug de lofzang zong!
Ik zal Zijn lof zelfs in de nacht
zingen daar ik Hem verwacht!
“Verblijd u in de Heere”.
Ik vind het geweldig dit ook op te mogen merken in de gemeente.
Broeders en zusters te ontmoeten, die ondanks allerlei ellende, zich toch kunnen verblijden in de Heere.
Die ondanks een slopende, verschrikkelijke en angstaanjagende ziekte, midden in alle ellende toch blij kunnen zijn in en met Jezus.
Toch blij. Ondanks alle pijn en moeite.
Die pijn en moeite wordt niet weggewuifd.
Nee, die is er.
En toch, ondanks alles is er blijdschap in Christus.
Blijdschap als vrucht van de Geest.[vi]
Blijdschap ondanks alle tegenspoed.
Blijdschap ondanks alle moeilijkheden.
Blijdschap ondanks alle verdriet.
Daar kan ik God voor danken.
Als ik thuis ben.
Blijdschap als vrucht van de Geest.
Maar die blijdschap is niet alleen een gave, het is ook een opgave. Een opdracht.
Voor ons allemaal geldt: “Verblijd u in de Heere”.
“Zie op Jezus!”
“Verblijd u in de Heere”.
Dat is één.
De Filippenzen hadden de blijdschap in de Heere hard nodig om weerstand te kunnen bieden aan de zuigkracht van klein geloof en wankelmoedigheid.
“Verblijd u in de Heere”.
“Laat de vreugde in de Heere nu je kracht zijn!”[vii]
Dat lijkt me van het grootste belang.
Want als de Heere Jezus niet meer je vreugde is, houd je geen stand en val je – voordat je het doorhebt – ten prooi aan moedeloosheid.
“Verblijd u in de Heere”.
“Verblijd u in de Heere”, dat is één.
Het tweede is “Blijf bij en in de Heere”.
Waarom?
Nou ja, omdat er – zoals ik als zei – in Filippi sprake is van twijfelzaaiers.
Daarom vers 2: “Let op de honden, let op de slechte arbeiders, let op de versnijdenis”.
Want die honden, die slechte arbeiders, die van de versnijdenis, bouwen niet op, maar breken af en zijn uit op je ondergang.
Over wie heeft Paulus het hier?
Gaat het hier om de rivalen van Paulus die volgens hoofdstuk 1 Christus verkondigen uit afgunst en rivaliteit?[viii]
Rivalen uit geldingsdrang, met onzuivere bedoelingen?[ix]
Gaat het over Judaïsten die zeiden:
“Als je echt bij het volk van God hoort wil horen, dan moet je…
Besneden zijn…
Kosjer eten…
De wet houden…”
Of gaat het om Joden in het algemeen?
“Let op de honden…”
Nu is het zo dat de Joden destijds de goddelozen en de heidenen “honden” noemden vanwege hun ceremoniële onreinheid.
Denk ook aan Jezus Zelf en de geschiedenis met de Kananese vrouw: “Het is niet behoorlijk het brood van de kinderen te nemen en naar de hondjes te werpen”.[x]
Het lijkt heel aannemelijk aan te nemen dat Paulus hier de term “honden”[xi]overneemt van de niet-christelijke Joden.
In hun ogen zijn de onbesneden christenen nog altijd heidenen.
Nog steeds honden.
Paulus gebruikt deze typering nu echter heel onverwacht voor de Joden zelf.
Hij kaatst als het ware de term terug: “Wat je zegt, ben je zelf!”
“Niet wij zijn de honden, maar jullie zelf”.
Verder spreekt hij – dezelfde mensen bedoelend – over “slechte arbeiders”.
Ze denken misschien wel dat ze goed werk verrichten, maar ze bouwen de gemeente niet op.
Integendeel, ze breken het goede werk van Paulus, het goede werk van God Zelf (! 1:6) af.
En dan spreekt hij over de “versnijdenis”.
Met name dat laatste woord doet toch wel de wenkbrauwen fronsen.
“Versnijdenis” (katatomen). Letterlijk betekent dat “in stukjes snijden”. Het krijgt dan de betekenis van “verminken”.
Waarom is Paulus hier zo negatief over de Joden?
Het klinkt allemaal weinig respectvol richting de Joden.
En het zijn ook heel andere tonen dan we lezen in Romeinen 9-11.
Waarom is Paulus hier zo negatief?
Is het omdat hij door de Joden gevangen zit?
In een eerdere preek vertelde ik al dat er uitleggers zijn die zeggen dat Paulus tijdens het schrijven van de Filippenzenbrief in Caesarea gevangen zit.
Daar is hij terecht gekomen, omdat hij volgens tegenstanders onbesneden Grieken in de tempel zou hebben gebracht.
Waarom zo negatief?
Waarom spreekt hij over “versnijdenis”?
Paulus is toch op zich niet tegen de besnijdenis.
Als dat zo zou zijn, dan had hij Timotheüs niet besneden.[xii]
En dat heeft hij toch gedaan, naar het bevel van de Thora.[xiii]
Hij is ook niet tegen de wet van God.
Integendeel.
Nee, hij bedoelt in vers 2 dan ook niet te zeggen dat de besnijdenis waardeloos is.
Hij doet wat anders.
Hij stelt dat de besnijdenis geen reden tot roem is tegenover het evangelie van Jezus Christus.
Paulus wil hier duidelijk maken dat wie Jezus als Messias verwerpt in de besnijdenis niet meer dan een verminking over houdt.
Hij zet de zaken dus op scherp.
Voor Paulus is het van tweeën een:
Of je roemt in de besnijdenis, of je roemt in Christus.
Of je roemt in de wet, of je roemt in de genade.
Laten wij wel bedenken dat de besnijdenis voor de Joden een eeuwige inzetting is.
Voor gelovigen uit de heidenen, voor ons niet!
Dat heeft trouwens niet veel gescheeld, want de besnijdenis stond op de agenda van de eerste synodevergadering, Handelingen 15.
Maar goed, wat Paulus hier duidelijk wil maken is dat wie God in en door de Geest dient, wie in Christus Jezus roemt, wie bij en in Christus blijft, dat die besneden is!
Besneden in het hart![xiv]
Daarom vers 3.
3Want wij zijn de besnijdenis, wij die God in de Geest dienen en in Christus Jezus roemen en niet op het vlees vertrouwen.
[De besnijdenis van het hart komen we trouwens al tegen in het Oude Testament.[xv]
In Romeinen 2:25-29 zet Paulus dat verder uiteen.]
Nou, het moet niet te ingewikkeld worden.
Denk aan het slabbetje.
Maar de besnijdenis van het hart heeft volgens vers drie drie kenmerken:
1. Het dienen van God in de Geest;
2. Het roemen in Christus Jezus alleen;
3. Het niet vertrouwen op het vlees.
Laat ik ze kort toelichten.
Die Filippenzen konden destijds wel naar Jeruzalem gaan, de tempel was nog niet door de Romeinen verwoest, ze konden dus wel naar Jeruzalem gaan, maar ze mochten als onbesneden heidenen niet deelnemen aan de tempeldienst.
En daardoor zouden ze kunnen denken: “Nou ja, doen we het eigenlijk wel goed zo. Zijn wij wel echt het volk van God? Zouden we niet beter, voor de zekerheid toch maar…”
“Nee”, zegt Paulus. “Verheug je in de Heere. Jullie hebben echt helemaal deel aan de eredienst van God. En dat door de Heilige Geest.
De Heilige Geest heeft jullie mensenhart besneden”.[xvi]
Voor de dienst aan God is niet meer de uitwendige besnijdenis op achtste dag beslissend, maar de aanneming door God in Jezus Christus.[xvii]
Jullie zijn tot het geloof gekomen.
En de Heilige Geest betrekt jullie onbesneden heidenen helemaal bij de eredienst van de God van Israël.
Echt waar!
Je hoeft je niet minder te voelen!
In de tweede plaats leidt de “besnijdenis van het hart” tot het “roemen in Christus Jezus” alleen.
De Joden mogen dan als ‘werkers’ van de wet roemen op hun vleselijke besnijdenis en op hun wetswerken, maar wij roemen alleen in Jezus de Verlosser.
Houd het nou helemaal op Hem alleen en helemaal bij Hem alleen.
En het roemen in Jezus Christus alleen betekent ook – en dat is drie – voor de volle 100% op Hem vertrouwen, op Zijn volbrachte werk.
Niet op je eigen prestaties, op je eigen vlees.
Ook niet je eigen vrome vlees….
Vertrouw dus niet op je eigen werken, op wat jij wel of niet volbrengt. Maar alleen en helemaal op Hem.
Waarom?
Omdat Hij alles heeft volbracht!
Denk er dus om, schrijft Paulus, dat Jezus Christus centraal staat.
Let dus op hen die een evangelie verkondigen van gebod op gebod.
Een evangelie van regel op regel.
Dat leidt alleen maar tot een focus op jezelf.
Op wat ik doe, op wat ik moet.
En niet op “Wat Hij doet”.
De focus op jezelf eindigt in of frustratie “Ik red het niet…” of in zelfgenoegzaamheid: “Kijk eens wat ik presteer! Kijk eens!”
Zoiets is ook helemaal geen evangelie.
Evangelie is het pas als Jezus Christus centraal staat.
Niet de mens! Ook al kan en presteert hij nog zo veel.
In de verzen 4-11 werkt Paulus dat uit.
“Kijk maar eens mij”, zegt hij.
“Neem mij maar als voorbeeld”.
1. Besneden op de achtste dag.
2. Uit het geslacht van Israël.[xviii]
3. Van de stam Benjamin.[xix]
4. Een Hebreeër uit de Hebreeën.[xx]
5. Wat de wet betreft een Farizeeër.[xxi]
6. Wat ijver betreft een vervolger van de gemeente.[xxii]
7. Wat de rechtvaardigheid betreft die in de wet is, onberispelijk.[xxiii]
Maar onderweg naar Damaskus heb ik alles, waarvan ik dacht dat het winst was, om Christus’ wil als schade leren zien.
Ik dacht God te dienen toen ik de christenen vervolgde, totdat ik Jezus tegenkwam.
Dat werd de grote omkeer.[xxiv]
En nu beschouw ik al dat vleselijke, al dat vertrouwen op eigen werken, als schade.
Als vuiligheid.
Vuilnis.
Weg ermee.
Weg dus met al die dingen die zijn vol-zijn-van-Jezus in de weg staan.
Al die dingen zijn namelijk vuilnis, rommel, troep.
En troep gooi je in de vuilcontainer.
In de kliko.
Laten we het ons vanmorgen maar heel concreet voorstellen. We laten een kliko aanrukken, zo’n grote grijze vuilnisbak.
En die kliko zetten we hier voor de preekstoel.
Het deksel gaat open, en één voor één komen we naar voren om weg te gooien wat onze liefde voor Christus in de weg kan staan.
Wat zou u erin gooien?
Paulus gooit er al zijn oude vroomheid in.
Want hij weet: “Je kunt nog zo vroom zijn en goede dingen doen, maar als je niet die levende relatie met de Heere Jezus hebt, dan is het niets”.
Weg ermee!
En nu wil hij maar één ding.
Hem kennen.
Kennen is niet alleen iets van het hoofd.
Maar van het hart.
Het is de hartelijke verbondenheid met Hem.
Het is de persoonlijke omgang met Christus.
Deze persoonlijke relatie met Jezus is zo kostbaar, dat alles wat daarmee zou willen concurreren niets anders is dan ‘vuiligheid’.
Als ik Hem maar kenne
Hem de mijne weet.
In vers 9 geeft Paulus aan wat die kennis van Jezus Christus hem oplevert: het ontvangen van de rechtvaardigheid uit God.
Tegenover zijn eigen rechtvaardigheid, de rechtvaardigheid die in de wet is (vers 6), gegrond op menselijke gehoorzaamheid, staat de rechtvaardigheid die uit God is, de rechtvaardigheid die door het geloof in Christus is.
Paulus is dus helemaal afgestapt van de poging om via de gehoorzaamheid aan de wet voor Gods aangezicht te kunnen leven.
Hij heeft het grote wonder ontdekt dat de herstelde relatie met God als een kostbaar geschenk uit Gods hand wordt ontvangen.
Hoe?
Langs de weg van het geloof in Christus.
Vers 10 en 11:
10opdat ik Hem mag kennen, en de kracht van Zijn opstanding
en de gemeenschap met Zijn lijden, doordat ik aan Zijn dood gelijkvormig word,
11om hoe dan ook te komen tot de opstanding van de doden.
Daar gaat het heen.
Naar de opstandig van de doden.
Ik ga afronden.
Twee gedachten moest u vasthouden.
1. Verblijd u in de Heere.
2. Blijf bij en in de Heere.
Twee gedachten die niet alleen voor een nieuwe ambtsdrager van belang zijn, maar voor ons allemaal.
1. Verblijd u in de Heere.
2. Blijf bij en in de Heere.
Wat is het signalement van iemand die zich verblijd in de Heere?
Wat is het signalement van iemand die bij en in de Heere blijft?
Het is iemand die leeft uit de bron van Christus’ opstandingskracht.
Het is geen geestelijke krachtpatser.
Nee, het is iemand die weet: zonder mijn Zaligmaker kan ik niets doen, maar in Zijn kracht is alles mogelijk.
Amen
[i] Zie: https://www.hervormdvreeswijk.nl/uploads/klant625/files/2021_2022_Hoofdstuk_4_Preek)_Fillippenzen_2_12-30.pdf, d.d. 2022-02-12.
[ii] Zie: https://www.hervormdvreeswijk.nl/uploads/klant625/files/Inleidende%20Preek%20Handelingen%2016%20op%20Fillipenzenbrief.pdf, d.d. 20220-02-12.
[iii] Rom. 7.
[iv] Vgl. Gal. 4:26; Heb. 11:10.
[v] Zie https://theologienet.nl/bestanden/bunyan-christenreis.pdf, pag. 28 e.v..
[vi] Gal. 5:22.
[vii] Vgl. Neh. 8:11.
[viii] Fil. 1:15.
[ix] Fil. 1:17.
[x] Mat. 15:26.
[xi] Vgl. ook Ps. 22:17 en 21; Ps. 59:7,15-16.
[xii] Hand. 16:3. Wanneer Paulus dit niet gedaan zou hebben, dan zou hij de indruk hebben gewekt dat hij in feite `ontrouw aan Mozes’ in de hand werkte (verg. de verdenking in Handelingen 21,21).
[xiii] Gen. 12:9-14.
[xiv] Rom. 2:29.
[xv] Dt. 10:16; 30:6; Jer. 4:4; Ez. 44:7.
[xvi] Ez. 36:26-27.
[xvii] Vgl. Hand. 10:47; 11:15-17; 15:8-9.
[xviii] “ek genous Israël”. De appositionele genitief ‘van Israël’ wijst op het ras (genos). Paulus is geen proseliet die later bij het volk Israël ingelijfd is (zoals in de eeuw voor onze jaartelling vele bewoners in het Zuiden en Noorden van Palestina door de Hasmonese heersers met dwang zijn besneden en ingelijfd). Paulus is een rasechte Jood.
[xix] Deze kleine stam Benjamin heeft veel om trots op te zijn. Benjamin was de enige zoon van Jakob die in het beloofde land geboren is (Gen. 35,9-19). Israëls eerste koning was een Benjaminiet. Saulus is naar hem vernoemd. De stam van Benjamin bleef na de scheuring van het rijk loyaal aan het huis van David (1 Kon. 12:21). Benjamin vormde samen met de stam van Juda de kern van de nieuwe Joodse kolonie in Palestina na de ballingschap (Ezra 4:1). De beroemde Mordechai kwam uit deze stam (Ester 2:5).
[xx] Na het voorafgaande lijkt dit niet iets nieuws. Het is daarom goed mogelijk dat de apostel in deze woorden samenvat dat hij door geboorte (besnijdenis) en door komaf (geboren Jood, Benjaminiet) dus een volledige Jood is: een echte Hebreeër! De uitdrukking zou echter ook kunnen betekenen dat hij (hoewel in het buitenland geboren en aldaar woonachtig) evenals zijn ouders de Hebreeuwse taal machtig was en sprak. Paulus is wel buiten Palestina geboren en heeft waarschijnlijk als kind in Tarsus gewoond, maar hij heeft zijn opvoeding in Jeruzalem ontvangen. Zo behoort hij tot de kern: hij voelt niet de afstand van vele diaspora-Joden die het Hebreeuws niet meer machtig zijn. Wanneer hij, na ternauwernood ontsnapt te zijn aan de woedende schare op het tempelplein, deze toespreekt in het Hebreeuws, voelen de Jeruzalemse Joden zich op een bijzondere manier aangesproken (Hand. 21:40-22:2).
[xxi] Wat het onderhouden van de Joodse wet betreft had de apostel zich bij de strengste godsdienstige richting aangesloten (Hand. 23:6; 26:5). Deze Farizeeën stelden zich ten doel de wet heel nauwkeurig en in de lijn van de traditie der vaderen te onderhouden. Positief gezien koos Paulus dus voor de vroomste geleding binnen de Joodse gemeenschap. En negatief gezien verzette hij zich ook tegen alles wat afbreuk leek te doen aan het Joodse volk.
[xxii] Maar hij werd wel naar (kata) zijn ijver een actief “vervolger van de gemeente”. In tomeloze ijver heeft deze vrome Farizeeër de ‘vergadering’ (ekklesia) vervolgd. Hiermee doelt Paulus op de vergadering van Jezus Christus zoals deze na Pinksteren werd gevormd te Jeruzalem en omgeving (tot in Damascus toe). Er steekt iets van ironie in deze werkelijkheid. Terwijl de jonge Saulus ijverde voor de zuiverheid van het volk van het oude verbond, was hij bezig de gemeente van het nieuwe verbond te vervolgen.
[xxiii] Ook hier lijkt hij, evenals in vers 5a, een samenvatting te geven van het voorafgaande: vanwege zijn behoren tot de Farizeeën en vanwege zijn agressie tegen de christelijke gemeente, mocht hij gelden als een onberispelijke Jood. Gemeten naar de gerechtigheid die de wet eist, voldeed hij aan alle eisen en was hij onberispelijk (amemptos).
[xxiv] Zie ook https://glismeijer.com/2021/06/07/verzet-en-overgave/, d.d. 2022-02-12.