Geleid door een verheven hand (2)

Preek over Genesis 37:12-36, gehouden op 25 september 2022 in de Dorpskerk van Vreeswijk (Nieuwegein).

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Twee weken geleden stonden we stil bij de eerste elf verzen van Genesis 37.
Aan het begin van de preek zei ik toen: Als nu eens iemand aan Jozef zou vragen:
‘Joh vertel eens… Wie zijn jouw vader en moeder? 
Heb je broers, zussen? 
Uit wat voor familie kom je eigenlijk?’

We hoorden Jozef vertellen over zijn moeder.

Over zijn stiefmoeders.
Over zijn oudoom Laban
Over zijn andere oom Ezau.

Over zijn broers.

Over zijn vader, Jakob.
Over zijn opa, Izak.
Over zijn oma, Rebekka.
Over zijn overgrootvader, Abraham.

We eindigden toen de preek met het lezen van het gedicht dat zuster Adrie Lenten stuurde en op het weekbericht stond.

‘Geleid door een verheven hand’.

Vandaag heb ik dat weer boven de preek gezet.
‘Geleid door een verheven hand’, maar dan met een tweetje erachter.

Waarom?

Nou, omdat ik na afloop dacht…
Wat zouden die andere broers eigenlijk zeggen?
Wat zouden die broers van het eerste deel van dat gedicht vinden dat we lazen?

Geleid door een verheven hand!
Dat is beslist geen holle frase,
geen ongenuanceerd begrip,
geen loze kreet, die in extase
je leven met een waas omgeeft
van irreële denkpatronen.
’t Is ook geen leus waarmee je speelt
om je verantwoord “vroom” te tonen.

Zijn de broers vroom?

Zijn het mannen met gevouwen handen?
Of meer mannen van handen uit de mouwen.
Op z’n Rotterdams: ‘Niet praten maar poetsen’.

In ieder geval weiden ze de kudde bij Dothan. 
De naam Dothan betekent ‘twee bronnen’, ‘twee putten’.

Altijd handig als je met een kudde vee op stap bent.
Er is genoeg water.

In de verte zien zij Jozef aankomen.
‘Daar heb je hem weer…’
‘Met zijn mooie mantel’.

Herkent u het?
Je ziet iemand en je denkt ‘O nee… heb je hem weer…’ Of ‘Heb je haar weer…’

Nee, vast niet.
Johannes schrijft immers
9Wie zegt dat hij in het licht is en zijn broeder haat, die is tot nog toe in de duisternis.[i] Trouwens, Johannes kende de Wet.
Kende dus ook de woorden uit Leviticus 19:
16U mag onder uw volksgenoten niet met lasterpraat rondgaan, u mag uw naaste niet naar het leven staan. Ik ben de HEERE.
17U mag in uw hart uw broeder niet haten… 

Jozef komt aangewandeld en meteen beramen de broers een plan.
‘Kijk, daar komt die meesterdromer aan.
Laten we hem doodslaan en hem in een van deze putten gooien.
We zeggen gewoon dat een wild dier hem heeft opgegeten. Dan zullen we eens zien wat er van zijn dromen terechtkomt’
.

U hoort wel.
Dit gaat verder dan ‘Heb je hem weer…’

‘Laten we hem doodslaan’ gaat veel verder. 
Het ‘we zullen eens zien wat er van zijn dromen terechtkomt’ laat daarbij zien dat die droom van die schoven[ii] en die droom van de zon, de maan en de sterren[iii]hen dus wel bezighoudt.
Ze hadden ook kunnen denken… ‘Ach, die dromer… Laat lekker gaan…’. 

Of samen zingen: ‘De meeste dromen zijn bedrog…’

Daarbij zullen ze zelf ook wel ervaren hebben dat dromen vaak te pletter slaan op de rotsen van de werkelijkheid.

In ieder geval realiseren de broers zich niet dat die dromen een boodschap van God zijn.
Straks zullen ze – zonder dat zij het weten – meewerken aan de vervulling van de dromen…

Maar zoals gezegd.
De broers realiseren dat niet.

Er is haat ontstaan…

Herkent u dat?

Irritaties die uitgroeien tot haat.

Kleine irritaties kunnen uitgroeien tot haat.

Zelfs liefde kan omslaan in haat…
Denk maar aan stellen die uit elkaar gaan.
Liefgehad.
Zelfs de liefde bedreven, kinderen gekregen.
En dan bekvechtend bij de rechter.

Nooit gedacht…
Nee.
Maar wees dus op je hoede.

Het kan bij ons allemaal ook zomaar gebeuren.

Laat ruzies daarom niet escaleren.
Heb lief!

Geef elkaar, aandacht.
Geef elkaar ook tijd. Investeer erin.

Het adagium van de liefde is immers – en die moet je maar onthouden – :
‘Ik heb je gevonden, je bent mij gegeven maar ik zal je blijven zoeken…’ 

Goed.

Het plan is beraamd.

‘Laten we hem doodslaan en hem in een van deze putten gooien’.

Maar dan is daar plotseling Ruben.

Van hem lezen we in vers 21:
‘Ruben hoorde dat en wilde hem uit hun hand redden’. 

Maar in het Hebreeuws staat er iets anders.
De oude Statenvertaling uit 1637 vertaalt terecht:
‘Ruben hoorde dat, ende verloste hem uyt hare hand’.

Ruben, de grote broer, de redder, de verlosser..
Ruben hoort het opgewonden gepraat van de anderen.
En hij zegt: ‘Laten wij hem niet om het leven brengen.
Vergiet geen bloed; gooi hem in deze put – niet dood maar levend – maar vermoord hem nou niet’.

De Bijbel vermeldt daarbij dat hij dit zegt ‘om hem, dat is Jozef, uit hun hand te redden en hem naar zijn vader terug te brengen’.

Alsof hij het Spreukenboek al kende:
10Bloeddorstigen haten de vrome, maar oprechten zoeken zijn behoud.[iv]

Ik heb daarom altijd wel een zwak gehad voor Ruben. 
Als kind al.

De oudste werpt zich op als redder.
Is hij nu de redder, de verlosser van Jozef.

Had hij niet direct de daad bij het woord moeten voegen?

Hij had toch kunnen zeggen:
‘Jongens, doe normaal.

Blijf met je handen van die jongen af.
We sturen hem zo gewoon terug naar huis’.

Maar dat durft hij blijkbaar niet.
Hij denkt – denk ik – ‘Ik los het zo wel op. Vannacht of zo, als de jongens slapen…. Dan haal ik Jozef uit de put.’

Zoiets.

Maar als hij straks bij de put komt om dat te doen, is het te laat!

Ruben.

Rabbijn Jonathan Sacks zegt over Ruben:
‘Het verhaal van Ruben is een verhaal over potentie die onvervuld blijft, over deugd die niet echt tot verwerkelijking komt, over grootheid die zo dichtbij is maar niet bereikt wordt’.[v]
Wij zouden hem een ‘net niet’ noemen.
Veelbelovend, maar wat is ervan terechtgekomen?

Als vader Jakob, Israël, Ruben op zijn sterfbed zegent, zegt hij: 
Ruben, jij bent mijn eerstgeborene, mijn kracht en 
de eerste vrucht van mijn mannelijkheid,
de voortreffelijkste in hoogheid
en de voortreffelijkste in sterkte’.[vi]

Jakob zegt nog meer, daarover straks.
Maar laat eens op u inwerken.

mijn eerstgeborene…
mijn kracht… 

de voortreffelijkste in hoogheid…
en de voortreffelijkste in sterkte…

Ruben.

‘Joh vertel eens… Wie zijn jouw vader en moeder? 
Heb je broers, zussen? 
Uit wat voor familie kom je eigenlijk?’

Zou hij eerst over zijn vader vertellen, of over zijn moeder?

Zijn moeder die zei bij zijn geboorte:
‘De HEERE heeft mijn verdrukking gezien. Voorzeker, nu zal mijn man mij liefhebben’.[vii]

Ik weet niet hoe u dat vindt.
Als een vrouw dat zegt.
Dat zij denkt ‘Nu zal mijn man wel van mij houden, want ik heb hem een zoon geschonken’.

Ik vind het in ieder geval heel verdrietig.
Heb het zelf ook meegemaakt dat een vrouw dat zei en dat deed bij mij al veel pijn.

Hoe veel pijn moet het dan niet bij de moeder gedaan hebben en doen.

Daarbij doet het volgens mij ook iets met jou als kind…

Kinderen merken dat soort dingen op.
Ruben zal ook aangevoeld hebben dat papa meer van mama Rachel hield, dan van zijn eigen moeder Lea.[viii]

Het gevoel constant achtergesteld te worden is verschrikkelijk.


Ondertussen is Ruben een zorgzame jongen.
Hij houdt van zijn moeder Lea.

Hij denkt na. 
Hij laat zich niet leiden door de massa of door zijn duistere instincten. 

Ruben is een lieve jongen.
Maar op een of andere manier lijkt het wel dat wanneer hij iets goeds probeert te doen, het een tegengesteld effect heeft.

In hoofdstuk 30 kunt u lezen hoe Ruben tijdens de tarweoogst liefdesappels vindt; doedaïem.
Waarschijnlijk een vrucht waarvan men dacht dat het de liefde en de vruchtbaarheid versterkte.
Het kind geeft het aan zijn moeder, die tot dat moment Ruben zelf, Simeon, Levi en Juda heeft gekregen, maar daarna niet meer heeft gebaard.
Nou ja, via haar slavin Zilpa werden Gad en Aser geboren.
Maar goed, Lea baarde niet.

En dan komt je zoon liefdesappels brengen.

‘Kijk eens mama. Misschien zal papa Jakob dan echt veel van je  houden’. Zoiets.

Maar wat Ruben niet kon voorzien is dat Lea en Rachel ruzie om die appels krijgen.


Je probeert iets goeds te doen, maar het resultaat is een verziekte sfeer.
Herkenbaar?

Ook het feit dat hij na de dood van Rachel het bed deelt met Rachels slavin Bilha.
Wij denken meteen ‘verwerpelijk dat hij zoiets doet’, ‘foei!’. 
Maar zou het ook niet kunnen zijn dat hij denkt: ‘Oh, nu moet vader maar alle aandacht hebben voor mijn moeder Lea. Vader Jakob moet niet naar Bilha gaan, maar naar mijn moeder. Ik zal wel voor Bilha zorgen…’

Nou ja, in ieder geval is Jakob daar niet blij mee.
Zelfs op zijn sterfbed komt hij erop terug.

Nadat hij gezegd heeft:
3Ruben, jij bent mijn eerstgeborene, mijn kracht en 

de eerste vrucht van mijn mannelijkheid,
de voortreffelijkste in hoogheid
en de voortreffelijkste in sterkte.

Gaat hij direct door:
4Onstuimig als het water als je bent,
zul je niet de voortreffelijkste zijn,
want je bent het bed van je vader ingeklommen,
en toen heb je het geschonden.
Hij is mijn sponde ingeklommen![ix]

En ook nu.
Nu Jozef in de put gegooid is, loopt zijn plan in duigen.

Hij wil het goede, maar het ontbreekt hem om moed om direct te handelen.
Ook dat is wel herkenbaar.
Ook voor mezelf. Twijfel, nog eens wikken en wegen.
Maar soms moet je gewoon een daad stellen.
Iets doen!

De broers gaan eten, blijkbaar kunnen mensen zoiets doen zonder enig spoor van wroeging of zo. 

Als de broers gaan eten zien ze van Ismaëlieten.
Onderweg naar Egypte.

Juda, is degene die zegt: ‘Wat hebben wij er voor baat bij, als wij onze broer doden en zijn bloed verbergen?
Kom, laten wij hem aan de Ismaëlieten verkopen; laten wij niet onze hand aan hem slaan. Hij is immers onze broer, ons eigen vlees.’

Zo gezegd, zo gedaan.
Vers 28 verwart ons een beetje, want plots zijn er ook Midianieten.
Blijkbaar nog een groep.
Tillen zij Jozef uit de put en verkopen zij Jozef voor twintig zilverlingen?

Dat lijkt er wel op, al zegt Jozef in hoofdstuk 45 wat anders, want als Ruben bij de broers komt met de mededeling dat Jozef weg is, zeggen ze niet dat ze hem verkocht hebben.

Ze slachten wel een geitenbok en dompelen het mooie gewaad van Jozef in het bloed.

Ze sturen het naar vader Jakob met de schijnheilige vraag:
‘Dit hebben wij gevonden. Kijk toch eens of dit het gewaad van uw zoon is of niet’.

Jakob herkent het gewaad en trekt zelf de conclusie dat een wild dier Jozef heeft opgegeten.

Geleid door een verheven hand!
Dat is beslist geen holle frase…

In het verhaal van Jozef gebeurt niets bij toeval en hoe meer een bepaalde gebeurtenis op toeval lijkt, des te duidelijker is – achteraf gezien – de verheven hand van God.
Gods leiding.


Dat is in uw en mijn leven toch niet anders?
Ga maar eens na in uw eigen leven.
Bepaalde wegen werden afgesloten. 
Andere wegen gingen open.
Soms bleken kleine schijnbaar onbelangrijke keuzes uiteindelijk heel bepalend.
De mens wikt, God beschikt.

Kijk, je kunt de geschiedenissen over Jozef lezen als een verhaal over mensen en relaties.
En dan concluderen:
Relaties zijn ingewikkeld.
Mensen kunnen mensen pijn doen.
Mensen kunnen haatgevoelens hebben.
Mensen kunnen moordgedachten hebben, enzovoorts.

Maar je kunt de geschiedenissen ook lezen als een verhaal over het schijnbare toeval en de lotsbestemming volgens het goddelijk draaiboek.

Want al lezend ontdek je iets over Gods voorzienigheid.

Gods voorzienigheid.

God voorziet en voorziet…

Afgelopen week bracht ik bij de belijdeniscatechisatie even de Nederlandse Geloofsbelijdenis ter sprake.
In het latijn heet die de Confessio Belgica, waardoor je je ook realiseert dat de gereformeerde beweging vanuit het Frankrijk en België hier in de noordelijke Nederlanden kwam.

Maar goed, dat terzijde.

Met de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijden wij artikel 13 waar staat:
Wij geloven dat God in Zijn goedheid geen afstand heeft gedaan van Zijn schepping of dat Hij alles toevallig laat gebeuren. 
God bestuurt en regeert deze wereld. 
Er gebeurt niets wat niet in overeenstemming is met hoe Hij het wil. 
Dat betekent niet dat God de bron is van de zonden, of schuld heeft aan de zonden die er gebeuren. 
Nee, Gods onbegrijpelijke macht en goedheid zijn zo groot, dat Hij helemaal rechtvaardig en goed is in wat Hij doet. 
Ook al leven de duivels en goddeloze mensen onrechtvaardig en verkeerd. 

Het verborgen werk van God, dat wij niet begrijpen, willen we niet al te nieuwsgierig onderzoeken. Dat kunnen we ook niet. 
In nederigheid en eerbied aanbidden we de rechtvaardige oordelen van God. 
Wij zijn als leerlingen van Christus tevreden met wat de Bijbel ons leert over de geopenbaarde dingen en hieraan hebben wij genoeg. 

Nou ja, in Genesis 45 zegt Jozef:
‘God heeft mij vóór jullie uitgezonden tot behoud van jullie leven’.
‘God heeft mij vóór jullie uitgezonden, om voor jullie een overblijfsel veilig te stellen op aarde, en jullie door een grote uitredding in leven te houden.
8Nu dan, niet jullie hebben mij hiernaartoe gestuurd, maar God. Hij heeft mij aangesteld als een vader voor de farao, als heer over heel zijn huis en als heerser over heel het land Egypte’.

Dat is wel een zaak van geloof.

Een gelovige kijk op de dingen van het leven.

Jozef heeft ervaren dat dwars door alles heen de HEERE regeert.
Hij heeft daarbij wel veel geduld moeten betrachten.
Ook later, na de uitleg van de droom van de schenker zit hij nog twee jaar in een donkere kerker.

Ondertussen was Jozef wel actief, nam initiatief, had een ondernemingsgeest.
Maar wat wij vooral kunnen leren is van zijn geduld, zijn nederigheid, zijn vertrouwen.

Dat is bij ons toch niet anders?

In het persoonlijke leven niet.
In het gemeenteleven niet.

Wij moeten het onze doen; God zal het Zijne doen. 

Daartussen ligt een kloof; niet alleen in tijd, maar ook in bewustzijn.

Wij leren dat we niet als enigen meester zijn van ons lot.
Wij hebben de dingen niet in de hand.
Soms kan het jaren duren voordat wij – terugblikkend – de lijn in ons leven zien.

Wij willen graag alles onder controle hebben, maar dat hebben we niet…
Maar wel het geloof dat God leidt!

Ook vandaag.

Afgelopen week zag ik de rouwdienst van koningin Elizabeth II. Ik schakelde net voor de preek van de aartsbisschop van Canterbury, Justin Welby, in. 

Een korte preek, maar wat kan hij in korte tijd veel zeggen. Daar kun je al dominee jaloers op zijn.

Mij raakte vooral de opmerking dat het belangrijkste niet is ‘how to follow’ (hoe te volgen), maar ‘who to follow’ (wie te volgen).
Wie Jezus volgt, komt ook wel uit het ‘hoe’. 

Anders gezegd: Wie de omgang met Hem beoefent, zal van Hem wel leren wat te doen. 

De dag daarna was het Prinsjesdag.
Ik zag alleen wat beelden achteraf en ik schrok.
Ik zag namelijk omgekeerde vlaggen en hoorde volwassen mensen ‘landverraders’ naar de koninklijke familie roepen.

Weer een dag later flarden van de Algemene Beschouwingen.

Ik hoorde een aanklacht.
Ik hoorde een kamerlid complotten aanslingeren.
Ik zag een weglopende regering. 

Diezelfde dag een mobilisatie in Rusland. 

Soms denk je ‘Er hoeft maar dit te gebeuren en het gaat helemaal fout. Fout in Nederland. Fout in Europa. Fout in de wereld’
Vroeger begreep ik nooit waarom er een wereldoorlog (WOI) begon na een moord in Sarajevo. 
Ook snapte ik niet waarom de Franse premier Daladier en zijn Britse ambtgenoot Chamberlain in 1938 niet ingrepen toen Hitler Sudetenland van Tsjecho-Slowakije afpakte. 

Nu echter begrijp ik zelfs het vlaggen – Menno ter Braak schreef destijds over ‘Het verraad der vlaggen – wie het laatst vlagt, vlagt het best’ – in Nederland in 1938: De vrede bleef bewaard. 

Op dat soort momenten dringt het weer bij me door we onderweg zijn en nog niet Thuis. 

De wereld blijft een ‘jammerdal’ (Zondag 9).
Maar in dit jammerdal heeft God-zij-dank wel een kruis gestaan.


Wij zijn onderweg naar Zijn toekomst!
Daarom zingen we straks ook: U geeft een toekomst vol van hoop

Het beste komt nog!

Daarom lazen we ook Efeze 1.
‘Uitverkoren in Hem!’

Maakt dat zorgeloze mensen?
Nee, wel heilig onbezorgd. Dat wel.
Omdat we al onze zorgen op Hem werpen.

God voorziet en Hij voorziet.
En daarom zullen wij, ook dit seizoen als schapen van de Goede Herder, Zijn lof en eer verbreiden.
En zingen zowel jong als oud van Zijn trouw, roem en onoverwinbare krachten.

Amen.


[i] 1 Joh. 2:9. Lees gelijk vers 10 en 11 ook even en 1 Joh. 1:9.
[ii] Gen. 37:7.
[iii] Gen. 37:9.
[iv] Spreuken 29:10.
[v] Jonathan Sacks, Genesis, boek van het begin, Middelburg: Skandalon, 2020, 211.
[vi] Gen. 49:3.
[vii] Gen. 29:32.
[viii] Volgens Rasji werd Jozef door de zonen van de bijvrouwen gehaat omdat ‘hij slecht nieuws over hen overbracht aan hun vader (37:2) en door de zonen van Lea omdat ‘zij zagen dat hun vader meer van hem hield dan van zijn broers’ (37:4), wat hen eraan herinnerde dat hun vader meer van Jozefs moeder Rachel hield dan van hun moeder.
[ix] Gen. 49:4.

Een gedachte over “Geleid door een verheven hand (2)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s